Vertaling van afgelopen

Inhoud:

Nederlands
Engels
afgelopen, laatstleden, verleden, verschenen, vervlogen, voorbij {bn.}
last 
past
af, afgelopen, gereed, klaar {bn.}
finished 
ready 
aflopen, eindigen, ophouden, uitgaan, uitlopen, uitraken, verlopen {ww.}
to finish 
to conclude 
to expire 
to end up
to end 
to come to an end

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have finished
you have finished
he/she/it has finished
» meer vervoegingen van to finish

aflopen, beieren, galmen, kleppen, luiden, schalmen, overgaan {ww.}
to toll
to ring 
to sound 
to clang
to peal

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have tolled
you have tolled
he/she/it has tolled
» meer vervoegingen van to toll

Voor wie luiden de klokken?
For whom do the bells toll?
aflopen, buigen, hellen, overhellen, zich bukken {ww.}
to tip 
to slope 
to lean 
to slant 
to stoop

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have tipped
you have tipped
he/she/it has tipped
» meer vervoegingen van to tip

afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door {ww.}
to pass through
to cover
to go through

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have covered
you have covered
he/she/it has covered
» meer vervoegingen van to cover

verleden, afgelopen, jongstleden, laatstleden {bn.}
last
hellen, afhellen, aflopen {ww.}
to dip

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have dipped
you have dipped
he/she/it has dipped
» meer vervoegingen van to dip

aflopen {ww.}
to flow off
to flow away
aflopen, ratelen {ww.}
to twaddle
to tattle
to tittle-tattle
to prate
to prattle
to palaver
to piffle
to gibber
to maunder
to gabble
to clack
to chatter
to blabber
to blab

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have twaddled
you have twaddled
he/she/it has twaddled
» meer vervoegingen van to twaddle

aflopen {ww.}
to terminate
to end

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have terminated
you have terminated
he/she/it has terminated
» meer vervoegingen van to terminate

aflopen {ww.}
to incline
to pitch
to slope

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have inclined
you have inclined
he/she/it has inclined
» meer vervoegingen van to incline

aflopen {ww.}
to wear
to wear down
to wear off
to wear out
to wear thin

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have worn
you have worn
he/she/it has worn
» meer vervoegingen van to wear

aflopen {ww.}
to walk

ik heb afgelopen
jij hebt afgelopen
hij/zij/het heeft afgelopen

I have walked
you have walked
he/she/it has walked
» meer vervoegingen van to walk



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Morgen is de conferentie afgelopen.

The conference will end tomorrow.

Afgelopen maand heb ik mijn rijbewijs verlengd.

I had my driver's license renewed last month.

Wat heb je afgelopen zondag gedaan?

What did you do last Sunday?

Waarom belde je me niet afgelopen nacht?

Why didn't you call me last night?

Wat heb je afgelopen nacht gedaan?

What were you up to last night?

Afgelopen maand heb ik mijn rijbewijs verlengd.

I had my driving licence renewed last month.

Zijn zoon is het afgelopen jaar gestorven.

His son died last year.

Zijn oudere zus is afgelopen maand getrouwd.

Her older sister got married last month.

Zijn broer is afgelopen maand overleden.

His brother passed away last month.

Ze was afgelopen maand in Amerika.

She was in the United States last month.

Afgelopen jaar kreeg ik een beroerte.

I had a stroke last year.

Hij verbleef de afgelopen vijf dagen in dat hotel.

He's been staying at that hotel for the past five days.

Afgelopen week is ze bevallen van een mooie dochter.

Last week she gave birth to a beautiful daughter.

We hebben goed weer gehad de afgelopen tijd.

We've been having good weather.

Afgelopen zondag ben ik naar het park gegaan.

I went to the park last Sunday.