Vertaling van gaan

Inhoud:

Nederlands
Engels
gaan, kleppen, klinken, overgaan, slaan {ww.}
to sound 
to resound
to strike 

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

we sound
you sound
they sound
» meer vervoegingen van to sound

Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
Everyone can help ensure that sentences sound correct, and are correctly spelled.
Dat sommige mensen er geniaal uitzien voordat ze dom klinken, komt doordat licht zich sneller voortplant dan geluid.
It is because light travels faster than sound that some people look brilliant before sounding stupid.
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
to go 
to drive 
to ride 
to travel 

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

we go
you go
they go
» meer vervoegingen van to go

Ik wil niet rijden.
I don't want to drive.
Laten we naar het meer rijden.
Let's drive to the lake.
gaan, lopen, van stapel lopen, verlopen, zich begeven {ww.}
to go 
to wend

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

we go
you go
they go
» meer vervoegingen van to go

We moeten gaan.
We must go.
Je moet gaan.
You have to go.
gaan, lopen, te voet gaan {ww.}
to walk 
to go on foot

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

we walk
you walk
they walk
» meer vervoegingen van to walk

Kan je lopen?
Can you walk?
Hij kan niet meer lopen.
He can't walk any more.
gaan, zullen {ww.}
to go 
to be going to

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

we go
you go
they go
» meer vervoegingen van to go

Wanneer jullie naar Roemenië gaan, zullen jullie het Kasteel van Dracula bezoeken.
When you go to Romania, you will visit Dracula's Castle.
Deze zomer zullen we naar de bergen gaan en naar zee.
This summer we'll go to the mountains and to the sea.
gaan [o], gang [m], loop [m], verloop {zn.}
going 
progress 
procession 
Vandaag gaan we gaan dansen.
Today, we are going dancing.
We kunnen beter gaan.
We better be going.
handelen, gaan {ww.}
to refer
to deal 

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

we refer
you refer
they refer
» meer vervoegingen van to refer



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Vandaag gaan we gaan dansen.

Today, we are going dancing.

We kunnen beter gaan.

We better be going.

Naar waar gaan we?

Where are we going?

Ik moet gaan.

I should go.

Vanavond gaan we dansen.

We're going dancing tonight.

Laten we niet gaan.

Let's not go.

Ze liet haar gaan.

She let her go.

Ik moet gaan slapen.

I have to go to sleep.

Laten we verder gaan.

Let's move on.

Zullen we gaan zwemmen?

How about going for a swim?

Laat me alleen gaan.

Let me go alone.

We gaan morgen vertrekken.

We are going to leave tomorrow.

Nou, laten we gaan.

Well, let's go.

Wat gaan we worden?

What will we become?

We moeten gaan.

We must go.