Vertaling van jat

Inhoud:

Nederlands
Engels
hand [m] (de ~), fikken [m] (de ~), jat, tengels [m] (de ~), klauw [m] (de ~), klauwen, klavier, klavieren, kluif, knijper, poten, vlerken, poot [m] (de ~), fik [m] (de ~), tengel {zn.}
hand
paw
mitt
manus
Ze liepen hand in hand.
They went hand in hand.
De hand van Jan is rein.
John's hand is clean.
stelen, dieven, gappen, jatmouzen, jatten, kaaien, klauwen, ontvreemden, ratsen, rausjen, snaaien, snuffelen, weggappen, kapen, pikken {ww.}
to steal

ik jat
jij jat
hij/zij/het jat

I steal
you steal
he/she/it steals
» meer vervoegingen van to steal

Kunt ge mij het stelen aanleren?
Can you teach me how to steal?


Gerelateerd aan jat

hand - fikken - tengels - klauw - klauwen - klavier - klavieren - kluif - knijper - poten - vlerken - poot - fik - tengel - stelenlichaamsdeel - inpikken - middenhand - handwortel