Vertaling van moet

Inhoud:

Nederlands
Engels
moet {zn.}
slit
scratch
incision
prick
dent
klad, klak, moet, mop, plek, smet, vlek {zn.}
spot 
blob 
blotch
stain 
blot 
Tom heeft een kale plek.
Tom has a bald spot.
horen, behoren, dienen, moeten, zullen {ww.}
to should
to have to
to must 
to need 
to ought to

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

I must
you must
he/she/it must
» meer vervoegingen van to must

Mensen moeten werken.
People ought to work.
Je zou naar je moeder moeten luisteren.
You ought to listen to your mother.
zullen, dienen, moeten {ww.}
to need

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

I need
you need
he/she/it needs
» meer vervoegingen van to need

Kinderen moeten spelen.
Children need to play.
Je handen moeten gewassen worden.
Your hands need to be washed.
lusten, believen, blieven, houden, moeten, mogen {ww.}
to love

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

I love
you love
he/she/it loves
» meer vervoegingen van to love

Mensen houden van vrijheid.
People love freedom.
Ze houden van dat lied.
They love that song.
willen, motten, moeten {ww.}
to want
to desire

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

I want
you want
he/she/it wants
» meer vervoegingen van to want

We willen volledige zinnen.
We want complete sentences.
Ik vermoed, dat achter alles wat we doen moeten, wel iets zit, wat we doen willen...
I suppose that behind each thing we have to do, there's something we want to do...
moeten {ww.}
to will

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

I will
you will
he/she/it wills
» meer vervoegingen van to will

Ik zal harder moeten studeren.
I will have to study harder.
Ge zult morgen moeten komen.
You will have to come tomorrow.
hebben, moeten {ww.}
to need

ik moet
jij moet
hij/zij/het moet

I need
you need
he/she/it needs
» meer vervoegingen van to need

Kinderen hebben liefde nodig.
Children need loving.
We hebben geld nodig.
We need money.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Ik moet het vinden.

I must find it.

Ik moet je verlaten.

I have to leave you.

Moet ik nu gaan?

Do I have to go now?

Hij moet onmiddellijk komen.

He should come right away!

Ik moet medicijnen gebruiken.

I have to take medicine.

Moet Tom thuisblijven vandaag?

Does Tom have to stay home today?

Moet ik onmiddellijk gaan?

Do I have to go right now?

Je moet hard leren.

You must study hard.

Het experiment moet beginnen.

The experiment has to begin.

Moet Tom thuisblijven vandaag?

Does Tom need to stay home today?

Ik moet me scheren.

I need to shave.

Iedereen moet het weten.

Everybody must know.

Wat moet ik meenemen?

What should I bring?

Ik moet het repareren.

I must get it fixed.

Je moet niet eten.

You don't have to eat.


Gerelateerd aan moet

klad - klak - mop - plek - smet - vlek - horen - behoren - dienen - moeten - zullen - lusten - believen - blieven - houdenindruk - zijn - voelen - aandoen