Vertaling van uit

Inhoud:

Nederlands
Engels
uit, van, op {vz.}
from 
out of
forth 
uit {bn.}
away
outside
door, uit, vanwege, voor, wegens, met, om {vz.}
because of
for 
for sake of
on account of
owing to
through 
at 
uit, passé {bn.}
out-of-date
outdated
superannuated
uit, bedacht {bn.}
bent
bent on
dead set
out to
ontlokken, slaken, uitbrengen, uithalen, uitdrijven, uiten {ww.}
to void 
to release 
to vent
to output
to utter 
to express 
to drive out
to draw out

ik uit
jij uit
hij/zij/het uit

I void
you void
he/she/it voids
» meer vervoegingen van to void

betuigen, opperen, uitdrukken, uiten, uitspreken, verwoorden {ww.}
to express 
to register 
to put 

ik uit
jij uit
hij/zij/het uit

I express
you express
he/she/it expresses
» meer vervoegingen van to express

Ik hou er niet van als wiskundigen die veel meer weten dan ik hun gedachten niet duidelijk kunnen uitdrukken.
I don't like it when mathematicians who know much more than I do can't express themselves explicitly.
uiten {ww.}
to express
to show
to evince

ik uit
jij uit
hij/zij/het uit

I express
you express
he/she/it expresses
» meer vervoegingen van to express

uiten {ww.}
to verbalize
to verbalise
to give tongue to
to utter
to express

ik uit
jij uit
hij/zij/het uit

I verbalize
you verbalize
he/she/it verbalizes
» meer vervoegingen van to verbalize

uiten, openbaren, manifesteren {ww.}
to come to light
to come to hand


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Kijk uit!

Watch out!

Uit het oog, uit het hart.

Out of sight, out of mind.

Uit het oog, uit het hart.

Far from eye far from heart.

Ik kom uit China.

I am from China.

Blijf uit de regen.

Stay out of the rain.

Jane komt uit Australië.

Jane comes from Australia.

Hij komt uit Genua.

He comes from Genoa.

Soms komen dromen uit.

Dreams sometimes come true.

Ik kom uit Noorwegen.

I am from Norway.

Ik kom uit Nederland.

I am from the Netherlands.

Doe uw schoenen uit.

Take off your shoes.

Dromen komen uit.

Dreams come true.

Toms dromen kwamen uit.

Tom's dreams came true.

Iedereen lachte hem uit.

Everyone laughed at him.

Ik kom uit Saitama.

I come from Saitama.


Gerelateerd aan uit

van - op - door - vanwege - voor - wegens - met - om - passé - bedacht - ontlokken - slaken - uitbrengen - uithalen - uitdrijvenvoorbij - antediluviaans - tonen - weergeven - blijken