Vertaling van afnokken
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
gaan, vertrekken, weggaan, ophoepelen, opkrassen, wegwezen, moven, opsodemieteren, oprukken, oprotten, aftaaien, opstappen, heengaan, opkramen, opflikkeren, opduvelen, opdonderen, nokken, oplazeren, opmieteren, opbreken, afnokken {ww.}
gaan
vertrekken
weggaan
ophoepelen
opkrassen
wegwezen
moven
opsodemieteren
oprukken
oprotten
aftaaien
opstappen
heengaan
opkramen
opflikkeren
opduvelen
opdonderen
nokken
oplazeren
opmieteren
opbreken
afnokken {ww.}
vertrekken
weggaan
ophoepelen
opkrassen
wegwezen
moven
opsodemieteren
oprukken
oprotten
aftaaien
opstappen
heengaan
opkramen
opflikkeren
opduvelen
opdonderen
nokken
oplazeren
opmieteren
opbreken
afnokken {ww.}
ik zal afnokken
ik zou afnokken
jij zult afnokken
ik zal gaan
ik zou gaan
jij zult gaan
» meer vervoegingen van gaan
We gaan morgen vertrekken.
We gaan morgen vertrekken.
Ze gaan vertrekken naar New York.
Ze gaan vertrekken naar New York.