Vertaling van alleen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
alleen, enig, louter, verlaten {bn.}
alleen
enig
louter
verlaten {bn.}
alleen, enkel, maar, pas, slechts, uitsluitend {bw.}
alleen
enkel
maar
pas
slechts
uitsluitend {bw.}
alleen, in zijn eentje, één per keer {bw.}
alleen
in zijn eentje
één per keer {bw.}
afzonderlijk, alleen, eenzaam {bn.}
afzonderlijk
alleen
eenzaam {bn.}
alleen {bn.}
alleen {bn.}
alleen, enkel, puur, slechts, uitsluitend, zuiver, louter {bw.}
alleen
enkel
puur
slechts
uitsluitend
zuiver
louter {bw.}
alleen, afgezonderd, alleenstaand, allenig {bn.}
alleen
afgezonderd
alleenstaand
allenig {bn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ben je alleen?

Ben je alleen?

Ik ben graag alleen.

Ik ben graag alleen.

Ik weet alleen dit.

Ik weet alleen dit.

Tom kwam hier alleen.

Tom kwam hier alleen.

Laat mij alleen!

Laat mij alleen!

Tom at alleen.

Tom at alleen.

Tom drinkt alleen koffie.

Tom drinkt alleen koffie.

Waarom ben je alleen?

Waarom ben je alleen?

Ik voelde me alleen.

Ik voelde me alleen.

Laat me alleen gaan.

Laat me alleen gaan.

Laat me niet alleen!

Laat me niet alleen!

Alleen voor volwassenen.

Alleen voor volwassenen.

De oude man leeft alleen.

De oude man leeft alleen.

Laten we haar alleen laten.

Laten we haar alleen laten.

Een ongeluk komt zelden alleen.

Een ongeluk komt zelden alleen.


Gerelateerd aan alleen

enig - louter - verlaten - enkel - maar - pas - slechts - uitsluitend - in zijn eentje - één per keer - afzonderlijk - eenzaam - puur - zuiver - afgezonderdapart