Vertaling van pas
paspoort {zn.}
stap
voetstap
tred
schrede {zn.}
bergpas {zn.}
oplegsel {zn.}
enkel
maar
pas
slechts
uitsluitend {bw.}
net
pas
straks
zojuist
zoëven
daarnet
daarstraks
zonet {bw.}
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
passen in {ww.}
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
in overeenstemming zijn {ww.}
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
voegen
uitkomen
betamen
schikken
gelegen komen {ww.}
hij/zij/het betaamt
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
» meer vervoegingen van passen
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
aanpassen {ww.}
ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
horen
behoren
passen
voegen {ww.}
ik behoor
jij behoort
hij/zij/het behoort
ik hoor
jij hoort
hij/zij/het hoort
» meer vervoegingen van horen
harmoniëren
samenklinken
passen {ww.}
ik harmonieer
jij harmonieert
hij/zij/het harmonieert
ik harmonieer
jij harmonieert
hij/zij/het harmonieert
» meer vervoegingen van harmoniëren
passen
aanpassen
proberen
toetsen
uitproberen {ww.}
ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan
ik beproef
jij beproeft
hij/zij/het beproeft
» meer vervoegingen van beproeven
aanpassen {ww.}
ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
Voorbeelden in zinsverband
Zijn pas versnelde.
Zijn pas versnelde.
Dat vliegtuig is pas groot!
Dat vliegtuig is pas groot!
Pas vooral op voor zakkenrollers.
Pas vooral op voor zakkenrollers.
Pas op dat ge niet valt!
Pas op dat ge niet valt!
Hij kwam pas toen ik belde.
Hij kwam pas toen ik belde.
Pas op de kinderen deze namiddag.
Pas op de kinderen deze namiddag.
Pas op voor dieven in deze omgeving.
Pas op voor dieven in deze omgeving.
We hebben uw brief gisteren pas ontvangen.
We hebben uw brief gisteren pas ontvangen.
Pas op. Dat mes is scherp.
Pas op. Dat mes is scherp.
Heb je hem pas leren kennen?
Heb je hem pas leren kennen?
Pas in het vervolg beter op je geld.
Pas in het vervolg beter op je geld.
Dit boek zal je goed van pas komen.
Dit boek zal je goed van pas komen.
Toen de grote aardbeving gebeurde, was ik pas tien jaar.
Toen de grote aardbeving gebeurde, was ik pas tien jaar.
Pas op voor de hond
Pas op voor de hond
Pas toen Chikako bij me wegging realizeerde ik mij hoeveel ik van haar hield.
Pas toen Chikako bij me wegging realizeerde ik mij hoeveel ik van haar hield.