Vertaling van bezoeken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
bezoeken, opzoeken, afgaan {ww.}
bezoeken
opzoeken
afgaan {ww.}

ik ga af
jij gaat af
hij/zij/het gaat af

ik bezoek
jij bezoekt
hij/zij/het bezoekt
» meer vervoegingen van bezoeken

Waarom kom je mij eens niet opzoeken?
Waarom kom je mij eens niet opzoeken?
Je moet dat woord eens opzoeken.
Je moet dat woord eens opzoeken.
bezoeken, toetsen, op de proef stellen {ww.}
bezoeken
toetsen
op de proef stellen {ww.}

ik bezoek
jij bezoekt
hij/zij/het bezoekt

ik bezoek
jij bezoekt
hij/zij/het bezoekt
» meer vervoegingen van bezoeken

Ik wil Korea bezoeken.
Ik wil Korea bezoeken.
Ik zal je morgen bezoeken.
Ik zal je morgen bezoeken.
bezoeken, over de vloer komen {ww.}
bezoeken
over de vloer komen {ww.}

ik bezoek
jij bezoekt
hij/zij/het bezoekt

ik bezoek
jij bezoekt
hij/zij/het bezoekt
» meer vervoegingen van bezoeken

Ik zal jou persoonlijk bezoeken.
Ik zal jou persoonlijk bezoeken.
Ik zal hem morgen bezoeken.
Ik zal hem morgen bezoeken.
bezoeken, bijwonen {ww.}
bezoeken
bijwonen {ww.}

ik bezoek
jij bezoekt
hij/zij/het bezoekt

ik bezoek
jij bezoekt
hij/zij/het bezoekt
» meer vervoegingen van bezoeken

We gaan ze snel bezoeken.
We gaan ze snel bezoeken.
bezoek (mv. bezoeken) [o], visite {zn.}
bezoek (mv. bezoeken) [o]
visite {zn.}
Visite brengt steeds vreugde aan; is 't niet bij het komen, dan bij het gaan.
Visite brengt steeds vreugde aan; is 't niet bij het komen, dan bij het gaan.
Ik ben bij Dan op bezoek geweest.
Ik ben bij Dan op bezoek geweest.
bezocht, bezoeken, opzoeken {ww.}
bezocht
bezoeken
opzoeken {ww.}

ik bezoek
jij bezoekt
hij/zij/het bezoekt

ik bezoek
jij bezoekt
hij/zij/het bezoekt
» meer vervoegingen van bezoeken

Ik bezocht haar op zondagochtend.
Ik bezocht haar op zondagochtend.
De politieagent bezocht alle huizen.
De politieagent bezocht alle huizen.
bezoek [o] (het ~), visite [m] (de ~) {zn.}
bezoek [o] (het ~)
visite [m] (de ~) {zn.}
Ik bezoek hem om de twee dagen.
Ik bezoek hem om de twee dagen.
Ik bezoek mijn grootmoeder in het ziekenhuis.
Ik bezoek mijn grootmoeder in het ziekenhuis.
bezoek (mv. bezoeken) [o] (het ~), hit [v] (de ~) {zn.}
bezoek (mv. bezoeken) [o] (het ~)
hit [v] (de ~) {zn.}
Ik was blij met haar onverwacht bezoek.
Ik was blij met haar onverwacht bezoek.
Ik bezoek mijn grootmoeder in het ziekenhuis.
Ik bezoek mijn grootmoeder in het ziekenhuis.
volk [o] (het ~), bezoek (mv. bezoeken) [o] (het ~), visite [m] (de ~) {zn.}
volk [o] (het ~)
bezoek (mv. bezoeken) [o] (het ~)
visite [m] (de ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik wil Korea bezoeken.

Ik wil Korea bezoeken.

Ik zal je morgen bezoeken.

Ik zal je morgen bezoeken.

Ik zal jou persoonlijk bezoeken.

Ik zal jou persoonlijk bezoeken.

Ik zal hem morgen bezoeken.

Ik zal hem morgen bezoeken.

We gaan ze snel bezoeken.

We gaan ze snel bezoeken.

Ik zal meneer Brown morgen bezoeken.

Ik zal meneer Brown morgen bezoeken.

Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.

Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.

Ik hoop ooit Egypte te kunnen bezoeken.

Ik hoop ooit Egypte te kunnen bezoeken.

Hij gaat de stad nooit meer bezoeken.

Hij gaat de stad nooit meer bezoeken.

Haar droom is om Parijs te bezoeken.

Haar droom is om Parijs te bezoeken.

Ik moet mijn vriend in het ziekenhuis bezoeken.

Ik moet mijn vriend in het ziekenhuis bezoeken.

Ik ging naar het ziekenhuis om mijn vrouw te bezoeken.

Ik ging naar het ziekenhuis om mijn vrouw te bezoeken.

Wanneer hij naar Europa gaat, zal hij veel musea bezoeken.

Wanneer hij naar Europa gaat, zal hij veel musea bezoeken.

De tentoonstelling is het bezoeken meer dan waard.

De tentoonstelling is het bezoeken meer dan waard.

Ik was vorige week van plan de tempel te bezoeken.

Ik was vorige week van plan de tempel te bezoeken.


Gerelateerd aan bezoeken

opzoeken - afgaan - toetsen - op de proef stellen - over de vloer komen - bijwonen - bezoek - visite - bezocht - hit - volkkoersen - beweging - handeling - groep