Vertaling van bus

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
bus [v], rol, trommel, trom {zn.}
bus [v]
rol
trommel
trom {zn.}
Ik nam bus 61.
Ik nam bus 61.
De bus is vertraagd.
De bus is vertraagd.
bus, databus {zn.}
bus
databus {zn.}
Zal ik de bus nemen?
Zal ik de bus nemen?
Laten we de bus nemen.
Laten we de bus nemen.
bus [m], autobus [m] {zn.}
bus [m]
autobus [m] {zn.}
Ik wilde een bus huren.
Ik wilde een bus huren.
bus [v], blik [o], trommel, trommeltje [o], blikje [o] {zn.}
bus [v]
blik [o]
trommel
trommeltje [o]
blikje [o] {zn.}
Hij had een hongerige blik.
Hij had een hongerige blik.
bus [m] (de ~), cilinder [m] (de ~) {zn.}
bus [m] (de ~)
cilinder [m] (de ~) {zn.}
bus {zn.}
bus {zn.}
bus [m] (de ~), autobus [m] (de ~) {zn.}
bus [m] (de ~)
autobus [m] (de ~) {zn.}
bus [m] (de ~) {zn.}
bus [m] (de ~) {zn.}
bus {zn.}
bus {zn.}
bus {zn.}
bus {zn.}
bus {zn.}
bus {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik nam bus 61.

Ik nam bus 61.

De bus is vertraagd.

De bus is vertraagd.

Zal ik de bus nemen?

Zal ik de bus nemen?

Laten we de bus nemen.

Laten we de bus nemen.

Ik wilde een bus huren.

Ik wilde een bus huren.

Jullie moeten bus 5 nemen.

Jullie moeten bus 5 nemen.

Tom nam de verkeerde bus.

Tom nam de verkeerde bus.

Laten we met de bus gaan.

Laten we met de bus gaan.

Gaat deze bus naar het museum?

Gaat deze bus naar het museum?

Is dit de bus naar Oxford?

Is dit de bus naar Oxford?

Er kunnen vijftig mensen in de bus.

Er kunnen vijftig mensen in de bus.

Waar kan ik bus nummer 7 nemen?

Waar kan ik bus nummer 7 nemen?

Waar kan ik bus nummer 7 pakken?

Waar kan ik bus nummer 7 pakken?

De oude vrouw ging de bus uit.

De oude vrouw ging de bus uit.

Ga je met de bus naar huis?

Ga je met de bus naar huis?


Gerelateerd aan bus

synoniemen

rol - trommel - trom - databus - autobus - blik - trommeltje - blikje - cilinder

verwante termen

voorwerp - buis - deel - motorrijtuig - bak - ring - onderdeel