Vertaling van geforceerd

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
geforceerd, gespannen, strak, gestrekt {bn.}
geforceerd
gespannen
strak
gestrekt {bn.}
onnatuurlijk, gewild, gewrongen, opgesmukt, spastisch, geforceerd, krampachtig, gekunsteld, gemaakt {bn.}
onnatuurlijk
gewild
gewrongen
opgesmukt
spastisch
geforceerd
krampachtig
gekunsteld
gemaakt {bn.}
gedwongen, geforceerd {bn.}
gedwongen
geforceerd {bn.}
geforceerd {bn.}
geforceerd {bn.}
geweld aandoen, verkrachten, forceren {ww.}
geweld aandoen
verkrachten
forceren {ww.}

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd

ik heb verkracht
jij hebt verkracht
hij/zij/het heeft verkracht
» meer vervoegingen van verkrachten

opdringen, forceren {ww.}
opdringen
forceren {ww.}

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd

ik heb opgedrongen
jij hebt opgedrongen
hij/zij/het heeft opgedrongen
» meer vervoegingen van opdringen

overspannen, forceren {ww.}
overspannen
forceren {ww.}

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd

ik heb overspannen
jij hebt overspannen
hij/zij/het heeft overspannen
» meer vervoegingen van overspannen

doordrukken, forceren {ww.}
doordrukken
forceren {ww.}

ik heb doorgedrukt
jij hebt doorgedrukt
hij/zij/het heeft doorgedrukt

ik heb doorgedrukt
jij hebt doorgedrukt
hij/zij/het heeft doorgedrukt
» meer vervoegingen van doordrukken

forceren {ww.}
forceren {ww.}

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd
» meer vervoegingen van forceren

forceren {ww.}
forceren {ww.}

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd
» meer vervoegingen van forceren

kraken, forceren, openbreken {ww.}
kraken
forceren
openbreken {ww.}

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd

ik heb gekraakt
jij hebt gekraakt
hij/zij/het heeft gekraakt
» meer vervoegingen van kraken

forceren, verplichten {ww.}
forceren
verplichten {ww.}

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd
» meer vervoegingen van forceren

forceren {ww.}
forceren {ww.}

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd
» meer vervoegingen van forceren

forceren {ww.}
forceren {ww.}

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd

ik heb geforceerd
jij hebt geforceerd
hij/zij/het heeft geforceerd
» meer vervoegingen van forceren