Vertaling van geloof

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
geloof, religie [v], godsdienst {zn.}
geloof
religie [v]
godsdienst {zn.}
Geloof in jezelf.
Geloof in jezelf.
Ik geloof je.
Ik geloof je.
geloof, vertrouwen, fiducie [v] {zn.}
geloof
vertrouwen
fiducie [v] {zn.}
Ik geloof dat hij te vertrouwen is.
Ik geloof dat hij te vertrouwen is.
Niets weten is het veiligste geloof/vertrouwen/garantie
Niets weten is het veiligste geloof/vertrouwen/garantie
geloof {zn.}
geloof {zn.}
Geloof jij in ufo's?
Geloof jij in ufo's?
Geloof je in feeën?
Geloof je in feeën?
geloof [o] (het ~), religie [v] (de ~), godsdienst [m] (de ~), geloofsovertuiging [v] (de ~) {zn.}
geloof [o] (het ~)
religie [v] (de ~)
godsdienst [m] (de ~)
geloofsovertuiging [v] (de ~) {zn.}
Ik geloof in spoken.
Ik geloof in spoken.
geloof [o] (het ~) {zn.}
geloof [o] (het ~) {zn.}
geloof [o] (het ~) {zn.}
geloof [o] (het ~) {zn.}
geloven, houden voor, menen {ww.}
geloven
houden voor
menen {ww.}

ik geloof
jij gelooft
hij/zij/het gelooft

ik geloof
jij gelooft
hij/zij/het gelooft
» meer vervoegingen van geloven

achten, geloven, van mening zijn, vinden {ww.}
achten
geloven
van mening zijn
vinden {ww.}

ik acht
jij acht
hij/zij/het acht

ik acht
jij acht
hij/zij/het acht
» meer vervoegingen van achten

geloven {ww.}
geloven {ww.}

ik geloof
jij gelooft
hij/zij/het gelooft

ik geloof
jij gelooft
hij/zij/het gelooft
» meer vervoegingen van geloven

Eerst zien, dan geloven.
Eerst zien, dan geloven.
Ik kan het moeilijk geloven.
Ik kan het moeilijk geloven.
geloven, aannemen {ww.}
geloven
aannemen {ww.}

ik neem aan
jij neemt aan
hij/zij/het neemt aan

ik geloof
jij gelooft
hij/zij/het gelooft
» meer vervoegingen van geloven

Het is moeilijk te geloven.
Het is moeilijk te geloven.
Christenen geloven in Jesus Christus.
Christenen geloven in Jesus Christus.
vertrouwen, betrouwen, verlaten, bouwen, leunen, rekenen, steunen, geloven {ww.}
vertrouwen
betrouwen
verlaten
bouwen
leunen
rekenen
steunen
geloven {ww.}

ik betrouw
jij betrouwt
hij/zij/het betrouwt

ik vertrouw
jij vertrouwt
hij/zij/het vertrouwt
» meer vervoegingen van vertrouwen

vermoeden, bevroeden, denken, geloven, menen {ww.}
vermoeden
bevroeden
denken
geloven
menen {ww.}

ik bevroed
jij bevroedt
hij/zij/het bevroedt

ik vermoed
jij vermoedt
hij/zij/het vermoedt
» meer vervoegingen van vermoeden

geloven {ww.}
geloven {ww.}

ik geloof
jij gelooft
hij/zij/het gelooft

ik geloof
jij gelooft
hij/zij/het gelooft
» meer vervoegingen van geloven



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Geloof in jezelf.

Geloof in jezelf.

Ik geloof je.

Ik geloof je.

Geloof jij in ufo's?

Geloof jij in ufo's?

Geloof je in feeën?

Geloof je in feeën?

Ik geloof in spoken.

Ik geloof in spoken.

Geloof me maar gewoon.

Geloof me maar gewoon.

Geloof doet wonderen!

Geloof doet wonderen!

Geloof je in het christendom?

Geloof je in het christendom?

Geloof je wat hij zei?

Geloof je wat hij zei?

Ik geloof niet in God.

Ik geloof niet in God.

Ik geloof dat het morgen gaat sneeuwen.

Ik geloof dat het morgen gaat sneeuwen.

Hij heeft, geloof ik, in Spanje gewoond.

Hij heeft, geloof ik, in Spanje gewoond.

Ik geloof dat hij te vertrouwen is.

Ik geloof dat hij te vertrouwen is.

Geloof mij. Ik word een nieuwe man.

Geloof mij. Ik word een nieuwe man.

Geloof je in het bestaan van God?

Geloof je in het bestaan van God?