Vertaling van bouwen
timmeren
opbouwen {ww.}
ik bouw
jij bouwt
hij/zij/het bouwt
ik bouw
jij bouwt
hij/zij/het bouwt
» meer vervoegingen van bouwen
construeren
aanleggen {ww.}
ik leg aan
jij legt aan
hij/zij/het legt aan
ik bouw
jij bouwt
hij/zij/het bouwt
» meer vervoegingen van bouwen
ik bouw
jij bouwt
hij/zij/het bouwt
ik bouw
jij bouwt
hij/zij/het bouwt
» meer vervoegingen van bouwen
verlaten
vertrouwen
bouwen
rekenen
steunen
leunen
betrouwen {ww.}
ik betrouw
jij betrouwt
hij/zij/het betrouwt
ik geloof
jij gelooft
hij/zij/het gelooft
» meer vervoegingen van geloven
bouwterrein {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Mijn hobby is modelvliegtuigjes bouwen.
Mijn hobby is modelvliegtuigjes bouwen.
Zijn plan is, een brug over die rivier te bouwen.
Zijn plan is, een brug over die rivier te bouwen.
Ze zijn zes maanden bezig geweest om het huis te bouwen.
Ze zijn zes maanden bezig geweest om het huis te bouwen.
Ons bedrijf is van plan een nieuwe chemische fabriek te bouwen in Rusland.
Ons bedrijf is van plan een nieuwe chemische fabriek te bouwen in Rusland.
Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.
Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.