Vertaling van groef

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
groef {zn.}
groef {zn.}
Hij groef een gat.
Hij groef een gat.
De jongen groef een graf voor zijn hond die gestorven was.
De jongen groef een graf voor zijn hond die gestorven was.
groef, sleuf, gleuf, cannelure {zn.}
groef
sleuf
gleuf
cannelure {zn.}
sloot, groef, gracht, kuil, groeve, greppel {zn.}
sloot
groef
gracht
kuil
groeve
greppel {zn.}
Hij is in de gracht gevallen.
Hij is in de gracht gevallen.
Hij sloot de ogen.
Hij sloot de ogen.
voor, groef, zog, vore, rimpel, geul, frons [v] {zn.}
voor
groef
zog
vore
rimpel
geul
frons [v] {zn.}
"Voor hoeveel personen?" "Voor drie."
"Voor hoeveel personen?" "Voor drie."
Eén voor allen, allen voor één.
Eén voor allen, allen voor één.
groef [m] (de ~), schee {zn.}
groef [m] (de ~)
schee {zn.}
groef [m] (de ~), ril, keep [m] (de ~), inkeep, inkeping [v] (de ~) {zn.}
groef [m] (de ~)
ril
keep [m] (de ~)
inkeep
inkeping [v] (de ~) {zn.}
graven, spitten, woelen {ww.}
graven
spitten
woelen {ww.}

ik groef
jij groef
hij/zij/het groef

ik groef
jij groef
hij/zij/het groef
» meer vervoegingen van graven

groeven, canneleren {ww.}
groeven
canneleren {ww.}

ik canneleer
jij canneleert
hij/zij/het canneleert

ik groef
jij groeft
hij/zij/het groeft
» meer vervoegingen van groeven

graven, delven {ww.}
graven
delven {ww.}

ik dolf
jij dolf
hij/zij/het dolf

ik groef
jij groef
hij/zij/het groef
» meer vervoegingen van graven

Op een mooie lentedag, toen Jan in de zandbak in de achtertuin aan het graven was, vond hij een klein doosje. In het doosje zat een blinkende stiletto met een geheimzinnig…
Op een mooie lentedag, toen Jan in de zandbak in de achtertuin aan het graven was, vond hij een klein doosje. In het doosje zat een blinkende stiletto met een geheimzinnig…


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Hij groef een gat.

Hij groef een gat.

De jongen groef een graf voor zijn hond die gestorven was.

De jongen groef een graf voor zijn hond die gestorven was.


Gerelateerd aan groef

sleuf - gleuf - cannelure - sloot - gracht - kuil - groeve - greppel - voor - zog - vore - rimpel - geul - frons - scheesleuf - insnijding - weghalen