Vertaling van haken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
haken {ww.}
haken {ww.}

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt
» meer vervoegingen van haken

haken {ww.}
haken {ww.}

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt
» meer vervoegingen van haken

haken {ww.}
haken {ww.}

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt
» meer vervoegingen van haken

haken {ww.}
haken {ww.}

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt
» meer vervoegingen van haken

haken {ww.}
haken {ww.}

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt

ik haak
jij haakt
hij/zij/het haakt
» meer vervoegingen van haken

haak (mv. haken) [m], bootshaak [m] {zn.}
haak (mv. haken) [m]
bootshaak [m] {zn.}
haak (mv. haken) [m], tekenhaak [m], winkelhaak [m] {zn.}
haak (mv. haken) [m]
tekenhaak [m]
winkelhaak [m] {zn.}
haak (mv. haken) [m] {zn.}
haak (mv. haken) [m] {zn.}
haak (mv. haken) [m] {zn.}
haak (mv. haken) [m] {zn.}
haak (mv. haken) [m], haakje [o] {zn.}
haak (mv. haken) [m]
haakje [o] {zn.}
haak (mv. haken) {zn.}
haak (mv. haken) {zn.}
hongeren, snakken, reikhalzen, hunkeren, haken, dorsten, smachten {ww.}
hongeren
snakken
reikhalzen
hunkeren
haken
dorsten
smachten {ww.}

ik dorst
jij dorst
hij/zij/het dorst

ik honger
jij hongert
hij/zij/het hongert
» meer vervoegingen van hongeren

Te veel jonge meisjes hongeren zichzelf uit om er als de modellen in tijdschriften uit te zien.
Te veel jonge meisjes hongeren zichzelf uit om er als de modellen in tijdschriften uit te zien.
aanhaken, vasthaken, haken {ww.}
aanhaken
vasthaken
haken {ww.}

ik haak aan
jij haakt aan
hij/zij/het haakt aan

ik haak aan
jij haakt aan
hij/zij/het haakt aan
» meer vervoegingen van aanhaken

haak [m] (de ~), haakje [o] (het ~) {zn.}
haak [m] (de ~)
haakje [o] (het ~) {zn.}
haak (mv. haken) {zn.}
haak (mv. haken) {zn.}
haak (mv. haken) {zn.}
haak (mv. haken) {zn.}
winkelhaak [m] (de ~), haak (mv. haken) {zn.}
winkelhaak [m] (de ~)
haak (mv. haken) {zn.}
hoek, haak [m] (de ~), angel, vishaak [m] (de ~) {zn.}
hoek
haak [m] (de ~)
angel
vishaak [m] (de ~) {zn.}
Een hoek van 90 graden noemt men een rechte hoek.
Een hoek van 90 graden noemt men een rechte hoek.
De bakkerij is om de hoek.
De bakkerij is om de hoek.
haak [m] (de ~) {zn.}
haak [m] (de ~) {zn.}
haak (mv. haken), haakje [o] (het ~) {zn.}
haak (mv. haken)
haakje [o] (het ~) {zn.}
haak (mv. haken) {zn.}
haak (mv. haken) {zn.}