Vertaling van scheur

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
scheur, rits, scheuring [v] {zn.}
scheur
rits
scheuring [v] {zn.}
Scheur een pagina uit je schrift.
Scheur een pagina uit je schrift.
barst [m], scheur {zn.}
barst [m]
scheur {zn.}
Het kan me geen barst schelen.
Het kan me geen barst schelen.
Er zit een barst in het glas.
Er zit een barst in het glas.
scheur [m] (de ~) {zn.}
scheur [m] (de ~) {zn.}
scheur [m] (de ~), fissuur {zn.}
scheur [m] (de ~)
fissuur {zn.}
scheur {zn.}
scheur {zn.}
springen, openbarsten, barsten, openbersten, bersten, scheuren {ww.}
springen
openbarsten
barsten
openbersten
bersten
scheuren {ww.}

ik barst
jij barst
hij/zij/het barst

ik spring
jij springt
hij/zij/het springt
» meer vervoegingen van springen

Ik heb de man zien springen.
Ik heb de man zien springen.
In de winter barsten onze lippen.
In de winter barsten onze lippen.
barsten, scheuren, splijten {ww.}
barsten
scheuren
splijten {ww.}

ik barst
jij barst
hij/zij/het barst

ik barst
jij barst
hij/zij/het barst
» meer vervoegingen van barsten

scheuren, springen, uitscheuren {ww.}
scheuren
springen
uitscheuren {ww.}

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt
» meer vervoegingen van scheuren

rijten, scheuren {ww.}
rijten
scheuren {ww.}

ik rijt
jij rijt
hij/zij/het rijt

ik rijt
jij rijt
hij/zij/het rijt
» meer vervoegingen van rijten

racen, sjezen, crossen, scheuren {ww.}
racen
sjezen
crossen
scheuren {ww.}

ik cross
jij crosst
hij/zij/het crosst

ik race
jij racet
hij/zij/het racet
» meer vervoegingen van racen

losrukken, scheuren {ww.}
losrukken
scheuren {ww.}

ik ruk los
jij rukt los
hij/zij/het rukt los

ik ruk los
jij rukt los
hij/zij/het rukt los
» meer vervoegingen van losrukken

scheuren {ww.}
scheuren {ww.}

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt
» meer vervoegingen van scheuren

scheuren {ww.}
scheuren {ww.}

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt
» meer vervoegingen van scheuren

scheuren {ww.}
scheuren {ww.}

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt
» meer vervoegingen van scheuren

scheuren, doorscheuren {ww.}
scheuren
doorscheuren {ww.}

ik doorscheur
jij doorscheurt
hij/zij/het doorscheurt

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt
» meer vervoegingen van scheuren

scheuren {ww.}
scheuren {ww.}

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt

ik scheur
jij scheurt
hij/zij/het scheurt
» meer vervoegingen van scheuren