Vertaling van honger
dorst
koorts
zucht
begeerte {zn.}
hongersnood {zn.}
snakken
reikhalzen
hunkeren
haken
dorsten
smachten {ww.}
ik dorst
jij dorst
hij/zij/het dorst
ik honger
jij hongert
hij/zij/het hongert
» meer vervoegingen van hongeren
ik honger
jij hongert
hij/zij/het hongert
ik honger
jij hongert
hij/zij/het hongert
» meer vervoegingen van hongeren
Voorbeelden in zinsverband
Ik heb honger.
Ik heb honger.
Ik heb honger.
Ik heb honger.
Ik heb ontzettende honger.
Ik heb ontzettende honger.
Heeft u honger?
Heeft u honger?
Ik heb altijd honger.
Ik heb altijd honger.
We hebben honger.
We hebben honger.
Ik had veel honger.
Ik had veel honger.
Honger is de beste saus.
Honger is de beste saus.
Ik heb nog steeds honger.
Ik heb nog steeds honger.
Ik heb een beetje honger.
Ik heb een beetje honger.
Ik heb nu geen honger.
Ik heb nu geen honger.
Ik eet vruchten omdat ik honger heb.
Ik eet vruchten omdat ik honger heb.
Ik ga dood van de honger!
Ik ga dood van de honger!
Ik neem aan dat je honger hebt.
Ik neem aan dat je honger hebt.
Als je honger hebt, smaakt alles goed.
Als je honger hebt, smaakt alles goed.