Vertaling van kleur

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kleur, zinnebeeld, embleem [o] {zn.}
kleur
zinnebeeld
embleem [o] {zn.}
Mijn favoriete kleur is rood.
Mijn favoriete kleur is rood.
Vind je dit een mooie kleur?
Vind je dit een mooie kleur?
kleur {zn.}
kleur {zn.}
Alle kleur trok weg uit zijn gezicht.
Alle kleur trok weg uit zijn gezicht.
De blaadjes zijn begonnen van kleur te veranderen.
De blaadjes zijn begonnen van kleur te veranderen.
kleur {zn.}
kleur {zn.}
Welke kleur heeft de auto die ze zelf gekocht heeft?
Welke kleur heeft de auto die ze zelf gekocht heeft?
kleur, ras [o] (het ~), mensenras {zn.}
kleur
ras [o] (het ~)
mensenras {zn.}
rood, kleur, blos [m] {zn.}
rood
kleur
blos [m] {zn.}
Alle appels zijn rood.
Alle appels zijn rood.
Haar wangen waren rood.
Haar wangen waren rood.
kleur {zn.}
kleur {zn.}
kleur, kleurtje [o] (het ~), teint [m] (de/het ~), gelaatskleur [m] (de ~) {zn.}
kleur
kleurtje [o] (het ~)
teint [m] (de/het ~)
gelaatskleur [m] (de ~) {zn.}
kleur [m] (de ~), kleurtje [o] (het ~) {zn.}
kleur [m] (de ~)
kleurtje [o] (het ~) {zn.}
blozen, kleuren, rood worden {ww.}
blozen
kleuren
rood worden {ww.}

ik bloos
jij bloost
hij/zij/het bloost

ik bloos
jij bloost
hij/zij/het bloost
» meer vervoegingen van blozen

kleuren, schilderen, verven {ww.}
kleuren
schilderen
verven {ww.}

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt
» meer vervoegingen van kleuren

kleuren, verven {ww.}
kleuren
verven {ww.}

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt
» meer vervoegingen van kleuren

kleuren {ww.}
kleuren {ww.}

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt
» meer vervoegingen van kleuren

tinten, kleuren {ww.}
tinten
kleuren {ww.}

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt

ik tint
jij tint
hij/zij/het tint
» meer vervoegingen van tinten

kleuren {ww.}
kleuren {ww.}

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt
» meer vervoegingen van kleuren

kleuren {ww.}
kleuren {ww.}

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt

ik kleur
jij kleurt
hij/zij/het kleurt
» meer vervoegingen van kleuren

overdrijven, hyperboliseren, oppijpen, overtrekken, opkloppen, opblazen, kleuren {ww.}
overdrijven
hyperboliseren
oppijpen
overtrekken
opkloppen
opblazen
kleuren {ww.}

ik hyperboliseer
jij hyperboliseert
hij/zij/het hyperboliseert

ik overdrijf
jij overdrijft
hij/zij/het overdrijft
» meer vervoegingen van overdrijven

blozen, kleuren {ww.}
blozen
kleuren {ww.}

ik bloos
jij bloost
hij/zij/het bloost

ik bloos
jij bloost
hij/zij/het bloost
» meer vervoegingen van blozen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Mijn favoriete kleur is rood.

Mijn favoriete kleur is rood.

Vind je dit een mooie kleur?

Vind je dit een mooie kleur?

Alle kleur trok weg uit zijn gezicht.

Alle kleur trok weg uit zijn gezicht.

De blaadjes zijn begonnen van kleur te veranderen.

De blaadjes zijn begonnen van kleur te veranderen.

Welke kleur heeft de auto die ze zelf gekocht heeft?

Welke kleur heeft de auto die ze zelf gekocht heeft?

Welk merk en kleur heeft de auto van de directeur?

Welk merk en kleur heeft de auto van de directeur?

Welke kleur heeft de auto die ze voor zichzelf gekocht heeft?

Welke kleur heeft de auto die ze voor zichzelf gekocht heeft?

Welke kleur heeft de uiterst rechtse ring op de Olympische vlag?

Welke kleur heeft de uiterst rechtse ring op de Olympische vlag?

De dame voert de kleur (van het veld)

De dame voert de kleur (van het veld)

Ze werd slechts een generatie voorbij slavernij geboren; in een tijd toen er geen auto's op de weg reden en geen vliegtuigen in de lucht vlogen; toen iemand als zij om twee redenen niet mocht stemmen - omdat ze een vrouw was en door de kleur van haar huid.

Ze werd slechts een generatie voorbij slavernij geboren; in een tijd toen er geen auto's op de weg reden en geen vliegtuigen in de lucht vlogen; toen iemand als zij om twee redenen niet mocht stemmen - omdat ze een vrouw was en door de kleur van haar huid.