Vertaling van opbrengen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
opbrengen, bedekken met, aanbrengen {ww.}
opbrengen
bedekken met
aanbrengen {ww.}

ik zal aanbrengen
jij zult aanbrengen
hij/zij/het zal aanbrengen

ik zal opbrengen
jij zult opbrengen
hij/zij/het zal opbrengen
» meer vervoegingen van opbrengen

opbrengen {ww.}
opbrengen {ww.}

ik zal opbrengen
ik zou opbrengen
jij zult opbrengen

ik zal opbrengen
ik zou opbrengen
jij zult opbrengen
» meer vervoegingen van opbrengen

opbrengen {ww.}
opbrengen {ww.}

ik zal opbrengen
ik zou opbrengen
jij zult opbrengen

ik zal opbrengen
ik zou opbrengen
jij zult opbrengen
» meer vervoegingen van opbrengen

geven, aangeven, verlenen, toekennen, toebrengen, opbrengen {ww.}
geven
aangeven
verlenen
toekennen
toebrengen
opbrengen {ww.}

ik zal aangeven
ik zou aangeven
jij zult aangeven

ik zal geven
ik zou geven
jij zult geven
» meer vervoegingen van geven

Ik ga jou aangeven bij de politie.
Ik ga jou aangeven bij de politie.
Koeien geven melk.
Koeien geven melk.
voortbrengen, opbrengen, opleveren, afwerpen {ww.}
voortbrengen
opbrengen
opleveren
afwerpen {ww.}

ik zal afwerpen
jij zult afwerpen
hij/zij/het zal afwerpen

ik zal voortbrengen
jij zult voortbrengen
hij/zij/het zal voortbrengen
» meer vervoegingen van voortbrengen

aantrekken, aanbrengen, opbrengen, opleggen, aandoen {ww.}
aantrekken
aanbrengen
opbrengen
opleggen
aandoen {ww.}

ik zal aanbrengen
jij zult aanbrengen
hij/zij/het zal aanbrengen

ik zal aantrekken
jij zult aantrekken
hij/zij/het zal aantrekken
» meer vervoegingen van aantrekken

Zwaartekracht is een natuurkracht, waardoor dingen elkaar aantrekken.
Zwaartekracht is een natuurkracht, waardoor dingen elkaar aantrekken.
Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?
Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?
opbrengen {ww.}
opbrengen {ww.}

ik zal opbrengen
ik zou opbrengen
jij zult opbrengen

ik zal opbrengen
ik zou opbrengen
jij zult opbrengen
» meer vervoegingen van opbrengen

opbrengen, afdragen {ww.}
opbrengen
afdragen {ww.}

ik zal afdragen
jij zult afdragen
hij/zij/het zal afdragen

ik zal opbrengen
jij zult opbrengen
hij/zij/het zal opbrengen
» meer vervoegingen van opbrengen

doen, opbrengen {ww.}
doen
opbrengen {ww.}

ik zal doen
ik zou doen
jij zult doen

ik zal doen
ik zou doen
jij zult doen
» meer vervoegingen van doen

Wat moet ik doen?
Wat moet ik doen?
Laat ons meer doen.
Laat ons meer doen.
aanhouden, pakken, oppakken, arresteren, opbrengen, inrekenen {ww.}
aanhouden
pakken
oppakken
arresteren
opbrengen
inrekenen {ww.}

ik zal aanhouden
ik zou aanhouden
jij zult aanhouden

ik zal aanhouden
ik zou aanhouden
jij zult aanhouden
» meer vervoegingen van aanhouden

Ik kan deze steen niet oppakken.
Ik kan deze steen niet oppakken.
Waar kan ik bus nummer 7 pakken?
Waar kan ik bus nummer 7 pakken?