Vertaling van passen
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
in overeenstemming zijn {ww.}
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
voegen
uitkomen
betamen
schikken
gelegen komen {ww.}
hij/zij/het betaamt
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
» meer vervoegingen van passen
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
aanpassen {ww.}
ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
harmoniëren
samenklinken
bijeenpassen {ww.}
ik harmonieer
jij harmonieert
hij/zij/het harmonieert
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
aanpassen {ww.}
ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
passen in {ww.}
ik pas
jij past
hij/zij/het past
ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen
passen
voegen
behoren
betamen {ww.}
ik behoor
jij behoort
hij/zij/het behoort
ik hoor
jij hoort
hij/zij/het hoort
» meer vervoegingen van horen
passen
aanpassen
proberen
toetsen
uitproberen {ww.}
ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan
ik beproef
jij beproeft
hij/zij/het beproeft
» meer vervoegingen van beproeven
enkel
maar
pas (mv. passen)
slechts
uitsluitend {bw.}
pas (mv. passen) {zn.}
net
pas (mv. passen)
straks
zojuist
zoëven
daarnet
daarstraks
zonet {bw.}
pas (mv. passen) {zn.}
paspoort {zn.}
schrede
stap
tred
voetstap {zn.}
pas (mv. passen) {zn.}
pasje {zn.}
zadel
pas (mv. passen) {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Tom wil dit passen.
Tom wil dit passen.
Deze schoenen passen niet.
Deze schoenen passen niet.
Mag ik deze jurk passen?
Mag ik deze jurk passen?
Mag ik het eens passen?
Mag ik het eens passen?
Ze passen perfect bij elkaar.
Ze passen perfect bij elkaar.
Mag ik het eens passen?
Mag ik het eens passen?
Je schoenen passen niet bij dat pak.
Je schoenen passen niet bij dat pak.
Je schoenen passen niet bij dat pak.
Je schoenen passen niet bij dat pak.
Ik zal op je kinderen passen vanavond.
Ik zal op je kinderen passen vanavond.
Die schoenen passen niet met het pak.
Die schoenen passen niet met het pak.
Zoudt ge even op mijn koffer willen passen?
Zoudt ge even op mijn koffer willen passen?
Er passen krap vijftig mensen in deze zaal.
Er passen krap vijftig mensen in deze zaal.
Het is moeilijk dit verhaal aan te passen voor kinderen.
Het is moeilijk dit verhaal aan te passen voor kinderen.
Deze brillen passen me niet goed, ze zijn te groot.
Deze brillen passen me niet goed, ze zijn te groot.
Ze vroeg me om op haar baby te passen tijdens haar afwezigheid.
Ze vroeg me om op haar baby te passen tijdens haar afwezigheid.