Vertaling van uitkomen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
uitkomen, uit het ei komen {ww.}
uitkomen
uit het ei komen {ww.}

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen
» meer vervoegingen van uitkomen

Ik hoop dat al je dromen uitkomen, op één na, zodat je steeds iets hebt om na te streven.
Ik hoop dat al je dromen uitkomen, op één na, zodat je steeds iets hebt om na te streven.
uitkomen {ww.}
uitkomen {ww.}

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen
» meer vervoegingen van uitkomen

uitkomen, ontspruiten, ontluiken {ww.}
uitkomen
ontspruiten
ontluiken {ww.}

hij/zij/het zal ontluiken
zij zult ontluiken
hij/zij/het zal ontluiken

hij/zij/het zal uitkomen
zij zullen uitkomen
hij/zij/het zou uitkomen
» meer vervoegingen van uitkomen

uitkomen, kennis maken {ww.}
uitkomen
kennis maken {ww.}

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen
» meer vervoegingen van uitkomen

uitkomen, bewaarheid worden {ww.}
uitkomen
bewaarheid worden {ww.}

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen
» meer vervoegingen van uitkomen

opdagen, verschijnen, uitkomen, te voorschijn komen, opdraven {ww.}
opdagen
verschijnen
uitkomen
te voorschijn komen
opdraven {ww.}

ik zal opdagen
ik zou opdagen
jij zult opdagen

ik zal opdagen
ik zou opdagen
jij zult opdagen
» meer vervoegingen van opdagen

Ze kwam niet opdagen bij het feest gisteren.
Ze kwam niet opdagen bij het feest gisteren.
Hij kwam een half uur te laat opdagen.
Hij kwam een half uur te laat opdagen.
uitgaan, uitkomen, uittreden, uitstijgen, uitstappen, uitlopen {ww.}
uitgaan
uitkomen
uittreden
uitstijgen
uitstappen
uitlopen {ww.}

ik zal uitgaan
jij zult uitgaan
hij/zij/het zal uitgaan

ik zal uitgaan
jij zult uitgaan
hij/zij/het zal uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

Laten we uitgaan.
Laten we uitgaan.
Ik zou beter niet uitgaan vanavond.
Ik zou beter niet uitgaan vanavond.
passen, voegen, uitkomen, betamen, schikken, gelegen komen {ww.}
passen
voegen
uitkomen
betamen
schikken
gelegen komen {ww.}

hij/zij/het zal betamen
hij/zij/het zult betamen
ik zal passen

hij/zij/het zal passen
hij/zij/het zou passen
ik zal passen
» meer vervoegingen van passen

Ik heb niets toe te voegen.
Ik heb niets toe te voegen.
Tom wil dit passen.
Tom wil dit passen.
naar buiten komen, optreden, stelling nemen, uitkomen {ww.}
naar buiten komen
optreden
stelling nemen
uitkomen {ww.}

ik zal optreden
jij zult optreden
hij/zij/het zal optreden

ik zal optreden
jij zult optreden
hij/zij/het zal optreden
» meer vervoegingen van optreden

bewaarheid worden, uitkomen {ww.}
bewaarheid worden
uitkomen {ww.}

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen

ik zal uitkomen
jij zult uitkomen
hij/zij/het zal uitkomen
» meer vervoegingen van uitkomen

afsteken, uitkomen {ww.}
afsteken
uitkomen {ww.}

ik zal afsteken
jij zult afsteken
hij/zij/het zal afsteken

ik zal afsteken
jij zult afsteken
hij/zij/het zal afsteken
» meer vervoegingen van afsteken

resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten, voortvloeien {ww.}
resulteren
uitkomen
volgen
voortkomen
voortspruiten
voortvloeien {ww.}

hij/zij/het zal resulteren
hij/zij/het zal resulteren
zij zult resulteren

hij/zij/het zal resulteren
hij/zij/het zal resulteren
zij zult resulteren
» meer vervoegingen van resulteren