Vertaling van uitgaan

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
uitgaan, uitkomen, uittreden, uitstijgen, uitstappen, uitlopen {ww.}
uitgaan
uitkomen
uittreden
uitstijgen
uitstappen
uitlopen {ww.}

ik zal uitgaan
jij zult uitgaan
hij/zij/het zal uitgaan

ik zal uitgaan
jij zult uitgaan
hij/zij/het zal uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

Laten we uitgaan.
Laten we uitgaan.
Ik zou beter niet uitgaan vanavond.
Ik zou beter niet uitgaan vanavond.
uitgaan, uitsterven, uitdoven, doven {ww.}
uitgaan
uitsterven
uitdoven
doven {ww.}

ik zal doven
ik zou doven
jij zult doven

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

Ik kan niet uitgaan omdat ik een week geleden gewond raakte in een ongeval.
Ik kan niet uitgaan omdat ik een week geleden gewond raakte in een ongeval.
uitgaan {ww.}
uitgaan {ww.}

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

uitgaan {ww.}
uitgaan {ww.}

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

uitgaan {ww.}
uitgaan {ww.}

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

ophouden, uitgaan, verlopen, uitraken, uitlopen, eindigen, aflopen {ww.}
ophouden
uitgaan
verlopen
uitraken
uitlopen
eindigen
aflopen {ww.}

ik zal aflopen
ik zou aflopen
jij zult aflopen

ik zal ophouden
ik zou ophouden
jij zult ophouden
» meer vervoegingen van ophouden

Het regende zonder ophouden.
Het regende zonder ophouden.
Laat ons ophouden.
Laat ons ophouden.
uitgaan {ww.}
uitgaan {ww.}

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

uitgaan {ww.}
uitgaan {ww.}

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

uitgaan {ww.}
uitgaan {ww.}

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan

ik zal uitgaan
ik zou uitgaan
jij zult uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

vertrekken, uitgaan, baseren {ww.}
vertrekken
uitgaan
baseren {ww.}

ik zal baseren
jij zult baseren
hij/zij/het zal baseren

ik zal vertrekken
jij zult vertrekken
hij/zij/het zal vertrekken
» meer vervoegingen van vertrekken

We gaan morgen vertrekken.
We gaan morgen vertrekken.
We vertrekken zonder hem.
We vertrekken zonder hem.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Laten we uitgaan.

Laten we uitgaan.

Ik zou beter niet uitgaan vanavond.

Ik zou beter niet uitgaan vanavond.

Ik kan niet uitgaan omdat ik een week geleden gewond raakte in een ongeval.

Ik kan niet uitgaan omdat ik een week geleden gewond raakte in een ongeval.