Vertaling van schikken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
passen, voegen, uitkomen, betamen, schikken, gelegen komen {ww.}
passen
voegen
uitkomen
betamen
schikken
gelegen komen {ww.}

hij/zij/het betaamt
ik pas
jij past

hij/zij/het past
ik pas
jij past
» meer vervoegingen van passen

Ik heb niets toe te voegen.
Ik heb niets toe te voegen.
Tom wil dit passen.
Tom wil dit passen.
ruimen, regelen, opruimen, terechtbrengen, schikken, inrichten {ww.}
ruimen
regelen
opruimen
terechtbrengen
schikken
inrichten {ww.}

ik richt in
jij richt in
hij/zij/het richt in

ik ruim
jij ruimt
hij/zij/het ruimt
» meer vervoegingen van ruimen

Je moet je kamer opruimen.
Je moet je kamer opruimen.
Ze beloofde me dat ze mijn kamer op zou ruimen.
Ze beloofde me dat ze mijn kamer op zou ruimen.
schikken, rangschikken, structureren, ordenen {ww.}
schikken
rangschikken
structureren
ordenen {ww.}

ik orden
jij ordent
hij/zij/het ordent

ik schik
jij schikt
hij/zij/het schikt
» meer vervoegingen van schikken

voegen, aanpassen, zich schikken, zich aanpassen, plooien, assimileren, richten, schikken, accommoderen {ww.}
voegen
aanpassen
zich schikken
zich aanpassen
plooien
assimileren
richten
schikken
accommoderen {ww.}

ik pas aan
jij past aan
hij/zij/het past aan

ik voeg
jij voegt
hij/zij/het voegt
» meer vervoegingen van voegen

Hij kon zich niet aan nieuwe omstandigheden aanpassen.
Hij kon zich niet aan nieuwe omstandigheden aanpassen.
Tom vroeg Maria geen suiker toe te voegen.
Tom vroeg Maria geen suiker toe te voegen.
passen, uitkomen, schikken, treffen, conveniëren {ww.}
passen
uitkomen
schikken
treffen
conveniëren {ww.}

ik convenieer
jij convenieert
hij/zij/het convenieert

ik pas
jij past
hij/zij/het past
» meer vervoegingen van passen

Deze schoenen passen niet.
Deze schoenen passen niet.
Ik hoop dat al je dromen uitkomen, op één na, zodat je steeds iets hebt om na te streven.
Ik hoop dat al je dromen uitkomen, op één na, zodat je steeds iets hebt om na te streven.
vereffenen, schikken {ww.}
vereffenen
schikken {ww.}

ik schik
jij schikt
hij/zij/het schikt

ik vereffen
jij vereffent
hij/zij/het vereffent
» meer vervoegingen van vereffenen

stellen, resigneren, neerleggen, berusten, verzoenen, schikken {ww.}
stellen
resigneren
neerleggen
berusten
verzoenen
schikken {ww.}

ik berust
jij berust
hij/zij/het berust

ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen

Mag ik een vraag stellen?
Mag ik een vraag stellen?
Mag ik een paar vragen stellen?
Mag ik een paar vragen stellen?