Vertaling van regelen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
regelen, uitschrijven, organiseren {ww.}
regelen
uitschrijven
organiseren {ww.}

ik organiseer
jij organiseert
hij/zij/het organiseert

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt
» meer vervoegingen van regelen

laat ons de kwestie zonder een derde partij regelen.
laat ons de kwestie zonder een derde partij regelen.
Het maakt me niet uit om in de regelen te wandelen.
Het maakt me niet uit om in de regelen te wandelen.
regelen, vereffenen, reguleren, reglementeren {ww.}
regelen
vereffenen
reguleren
reglementeren {ww.}

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt
» meer vervoegingen van regelen

ruimen, regelen, opruimen, terechtbrengen, schikken, inrichten {ww.}
ruimen
regelen
opruimen
terechtbrengen
schikken
inrichten {ww.}

ik richt in
jij richt in
hij/zij/het richt in

ik ruim
jij ruimt
hij/zij/het ruimt
» meer vervoegingen van ruimen

Je moet je kamer opruimen.
Je moet je kamer opruimen.
Ze beloofde me dat ze mijn kamer op zou ruimen.
Ze beloofde me dat ze mijn kamer op zou ruimen.
regelen {ww.}
regelen {ww.}

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt

ik regel
jij regelt
hij/zij/het regelt
» meer vervoegingen van regelen

aanrichten, arrangeren, ordenen, regelen {ww.}
aanrichten
arrangeren
ordenen
regelen {ww.}

ik richt aan
jij richt aan
hij/zij/het richt aan

ik richt aan
jij richt aan
hij/zij/het richt aan
» meer vervoegingen van aanrichten

verzorgen, regelen, inrichten, arrangeren {ww.}
verzorgen
regelen
inrichten
arrangeren {ww.}

ik arrangeer
jij arrangeert
hij/zij/het arrangeert

ik verzorg
jij verzorgt
hij/zij/het verzorgt
» meer vervoegingen van verzorgen

Verplegers verzorgen zieken.
Verplegers verzorgen zieken.
Ze moest haar zus verzorgen.
Ze moest haar zus verzorgen.
versieren, voorzien, regelen, organiseren, ritselen {ww.}
versieren
voorzien
regelen
organiseren
ritselen {ww.}

ik organiseer
jij organiseert
hij/zij/het organiseert

ik versier
jij versiert
hij/zij/het versiert
» meer vervoegingen van versieren

regel [m] (de ~) {zn.}
regel [m] (de ~) {zn.}
Hij heeft mij de regel uitgelegd.
Hij heeft mij de regel uitgelegd.
Geen regel zonder uitzondering
Geen regel zonder uitzondering
regel [m] (de ~) {zn.}
regel [m] (de ~) {zn.}
Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.
Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.
Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.
Er zijn gevallen waarin deze regel niet geldt.
regel [m] (de ~) {zn.}
regel [m] (de ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

laat ons de kwestie zonder een derde partij regelen.

laat ons de kwestie zonder een derde partij regelen.

Het maakt me niet uit om in de regelen te wandelen.

Het maakt me niet uit om in de regelen te wandelen.