Vertaling van kunnen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kunnen {ww.}
kunnen {ww.}

ik kan
jij kan
hij/zij/het kan

ik kan
jij kan
hij/zij/het kan
» meer vervoegingen van kunnen

Wanneer kunnen we eten?
Wanneer kunnen we eten?
We kunnen beter gaan.
We kunnen beter gaan.
kunnen {ww.}
kunnen {ww.}

ik kan
jij kan
hij/zij/het kan

ik kan
jij kan
hij/zij/het kan
» meer vervoegingen van kunnen

Misschien kunnen we praten.
Misschien kunnen we praten.
Waar kunnen we telefoneren ?
Waar kunnen we telefoneren ?
kunnen, mogen {ww.}
kunnen
mogen {ww.}

ik kan
jij kan
hij/zij/het kan

ik kan
jij kan
hij/zij/het kan
» meer vervoegingen van kunnen

Mogen we bij jou overnachten?
Mogen we bij jou overnachten?
Mogen we rolschaatsen in dit park?
Mogen we rolschaatsen in dit park?
kunnen, weten, vermogen {ww.}
kunnen
weten
vermogen {ww.}

ik kan
jij kan
hij/zij/het kan

ik kan
jij kan
hij/zij/het kan
» meer vervoegingen van kunnen

Ze weten hoe zij een atoombom kunnen maken
Ze weten hoe zij een atoombom kunnen maken
Ik hou er niet van als wiskundigen die veel meer weten dan ik hun gedachten niet duidelijk kunnen uitdrukken.
Ik hou er niet van als wiskundigen die veel meer weten dan ik hun gedachten niet duidelijk kunnen uitdrukken.
kunnen, macht [m] (de ~), vermogen [o] (het ~), potentie [v] (de ~) {zn.}
kunnen
macht [m] (de ~)
vermogen [o] (het ~)
potentie [v] (de ~) {zn.}
Kennis is macht.
Kennis is macht.
Kennis is macht.
Kennis is macht.
bestaan, gaan, kunnen {bn.}
bestaan
gaan
kunnen {bn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Wanneer kunnen we eten?

Wanneer kunnen we eten?

We kunnen beter gaan.

We kunnen beter gaan.

Misschien kunnen we praten.

Misschien kunnen we praten.

Waar kunnen we telefoneren ?

Waar kunnen we telefoneren ?

Kunnen we praten?

Kunnen we praten?

Zij kunnen vissen.

Zij kunnen vissen.

Zij kunnen Spaans spreken.

Zij kunnen Spaans spreken.

Zij kunnen Spaans spreken.

Zij kunnen Spaans spreken.

We kunnen vanavond beginnen.

We kunnen vanavond beginnen.

We kunnen geen melk drinken.

We kunnen geen melk drinken.

Wie zou hem kunnen vervangen?

Wie zou hem kunnen vervangen?

Niet alle vogels kunnen vliegen.

Niet alle vogels kunnen vliegen.

Zou u even kunnen wachten?

Zou u even kunnen wachten?

Het zou fataal kunnen worden.

Het zou fataal kunnen worden.

Weinig studenten kunnen Latijn lezen.

Weinig studenten kunnen Latijn lezen.


Gerelateerd aan kunnen

mogen - weten - vermogen - macht - potentie - bestaan - gaanzijn - zitten - eigenschap