Vertaling van matten

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
matten, matteren {ww.}
matten
matteren {ww.}

ik mat
jij mat
hij/zij/het mat

ik mat
jij mat
hij/zij/het mat
» meer vervoegingen van matten

matten {ww.}
matten {ww.}

ik mat
jij mat
hij/zij/het mat

ik mat
jij mat
hij/zij/het mat
» meer vervoegingen van matten

mat (mv. matten) {zn.}
mat (mv. matten) {zn.}
mat (mv. matten) {bn.}
mat (mv. matten) {bn.}
mat (mv. matten) {bn.}
mat (mv. matten) {bn.}
mat (mv. matten), moe, vermoeid {bn.}
mat (mv. matten)
moe
vermoeid {bn.}
mat (mv. matten), schaakmat {zn.}
mat (mv. matten)
schaakmat {zn.}
mat (mv. matten), mat- {bn.}
mat (mv. matten)
mat- {bn.}
vechten, kampen, matten, knokken, strijden {ww.}
vechten
kampen
matten
knokken
strijden {ww.}

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt

ik vecht
jij vecht
hij/zij/het vecht
» meer vervoegingen van vechten

Ze vechten voor vrijheid.
Ze vechten voor vrijheid.
Ik kan je leren vechten.
Ik kan je leren vechten.
krachteloos, mat (mv. matten), tam {bn.}
krachteloos
mat (mv. matten)
tam {bn.}
mat (mv. matten) {zn.}
mat (mv. matten) {zn.}
dof, gematteerd, glansloos, mat (mv. matten) {bn.}
dof
gematteerd
glansloos
mat (mv. matten) {bn.}
mat (mv. matten), schaakmat {zn.}
mat (mv. matten)
schaakmat {zn.}
matje [o] (het ~), mat [m] (de ~) {zn.}
matje [o] (het ~)
mat [m] (de ~) {zn.}
Hij is betrapt op spieken tijdens het examen en werd op het matje geroepen.
Hij is betrapt op spieken tijdens het examen en werd op het matje geroepen.
mat (mv. matten) {zn.}
mat (mv. matten) {zn.}
mat (mv. matten), schaakmat {zn.}
mat (mv. matten)
schaakmat {zn.}
mat (mv. matten), ondoorzichtig {bn.}
mat (mv. matten)
ondoorzichtig {bn.}