Vertaling van vechten

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vechten, kampen, strijd voeren, strijden {ww.}
vechten
kampen
strijd voeren
strijden {ww.}

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt

ik vecht
jij vecht
hij/zij/het vecht
» meer vervoegingen van vechten

Ze vechten voor vrijheid.
Ze vechten voor vrijheid.
Ik kan je leren vechten.
Ik kan je leren vechten.
vechten, knokken {ww.}
vechten
knokken {ww.}

ik knok
jij knokt
hij/zij/het knokt

ik vecht
jij vecht
hij/zij/het vecht
» meer vervoegingen van vechten

Ik zal tot de dood vechten.
Ik zal tot de dood vechten.
Ik wil niet met Theodore Roosevelt vechten.
Ik wil niet met Theodore Roosevelt vechten.
vechten, wedijveren, meten, rivaliseren {ww.}
vechten
wedijveren
meten
rivaliseren {ww.}

ik meet
jij meet
hij/zij/het meet

ik vecht
jij vecht
hij/zij/het vecht
» meer vervoegingen van vechten

vechten, keren, kanten, verzetten, weren, verweren, roeren {ww.}
vechten
keren
kanten
verzetten
weren
verweren
roeren {ww.}

ik kant
jij kant
hij/zij/het kant

ik vecht
jij vecht
hij/zij/het vecht
» meer vervoegingen van vechten

Londen werd verscheidene keren gebombardeerd.
Londen werd verscheidene keren gebombardeerd.
vechten, kampen, matten, knokken, strijden {ww.}
vechten
kampen
matten
knokken
strijden {ww.}

ik kamp
jij kampt
hij/zij/het kampt

ik vecht
jij vecht
hij/zij/het vecht
» meer vervoegingen van vechten

Veel landen kampen met vergelijkbare problemen.
Veel landen kampen met vergelijkbare problemen.
vechten, ageren, beijveren, strijden, ijveren {ww.}
vechten
ageren
beijveren
strijden
ijveren {ww.}

ik ageer
jij ageert
hij/zij/het ageert

ik vecht
jij vecht
hij/zij/het vecht
» meer vervoegingen van vechten



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ze vechten voor vrijheid.

Ze vechten voor vrijheid.

Ik kan je leren vechten.

Ik kan je leren vechten.

Ik zal tot de dood vechten.

Ik zal tot de dood vechten.

Ik wil niet met Theodore Roosevelt vechten.

Ik wil niet met Theodore Roosevelt vechten.


Gerelateerd aan vechten

kampen - strijd voeren - strijden - knokken - wedijveren - meten - rivaliseren - keren - kanten - verzetten - weren - verweren - roeren - matten - agerenkampen - handelen - geven - protesteren