Vertaling van weren
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
weren, inspannen {ww.}
weren
inspannen {ww.}
inspannen {ww.}
ik span in
jij spant in
hij/zij/het spant in
ik weer
jij weert
hij/zij/het weert
» meer vervoegingen van weren
weren {ww.}
weren {ww.}
ik weer
jij weert
hij/zij/het weert
ik weer
jij weert
hij/zij/het weert
» meer vervoegingen van weren
verdringen, weren, terugdringen {ww.}
verdringen
weren
terugdringen {ww.}
weren
terugdringen {ww.}
ik dring terug
jij dringt terug
hij/zij/het dringt terug
ik verdring
jij verdringt
hij/zij/het verdringt
» meer vervoegingen van verdringen
weer (mv. weren), verdediging , verweer, defensie , afweer {zn.}
weer (mv. weren)
verdediging
verweer
defensie
afweer {zn.}
verdediging
verweer
defensie
afweer {zn.}
Aanval is de beste verdediging.
Aanval is de beste verdediging.
Hoe is het weer?
Hoe is het weer?
nogmaals, van voren af aan, weder, wederom, weer (mv. weren), alweer {bw.}
nogmaals
van voren af aan
weder
wederom
weer (mv. weren)
alweer {bw.}
van voren af aan
weder
wederom
weer (mv. weren)
alweer {bw.}
nogmaals, opnieuw, van voren af aan, wederom, weer (mv. weren), alweer, weder {bw.}
nogmaals
opnieuw
van voren af aan
wederom
weer (mv. weren)
alweer
weder {bw.}
opnieuw
van voren af aan
wederom
weer (mv. weren)
alweer
weder {bw.}
bis, nogmaals, nog een keer, weer (mv. weren) {bw.}
bis
nogmaals
nog een keer
weer (mv. weren) {bw.}
nogmaals
nog een keer
weer (mv. weren) {bw.}
weder , weer (mv. weren) , weersomstandigheden {zn.}
weder
weer (mv. weren)
weersomstandigheden {zn.}
weer (mv. weren)
weersomstandigheden {zn.}
vechten, keren, kanten, verzetten, weren, verweren, roeren {ww.}
vechten
keren
kanten
verzetten
weren
verweren
roeren {ww.}
keren
kanten
verzetten
weren
verweren
roeren {ww.}
ik kant
jij kant
hij/zij/het kant
ik vecht
jij vecht
hij/zij/het vecht
» meer vervoegingen van vechten
Ze vechten voor vrijheid.
Ze vechten voor vrijheid.
Ik kan je leren vechten.
Ik kan je leren vechten.
weer {zn.}
weer {zn.}
Hoe is het weer?
Hoe is het weer?
Wat een prachtig weer.
Wat een prachtig weer.
weer (mv. weren) {zn.}
weer (mv. weren) {zn.}
Wat een afschuwelijk weer!
Wat een afschuwelijk weer!
Hij verrast mij telkens weer.
Hij verrast mij telkens weer.
weer (mv. weren) {zn.}
weer (mv. weren) {zn.}
opnieuw, weer (mv. weren) {bw.}
opnieuw
weer (mv. weren) {bw.}
weer (mv. weren) {bw.}
weer (mv. weren) {zn.}
weer (mv. weren) {zn.}
weer (mv. weren) {zn.}
weer (mv. weren) {zn.}