Vertaling van nood

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
nood, behoefte [v] {zn.}
nood
behoefte [v] {zn.}
Morgenrood, aarde in nood. Avondrood, reactor verkloot.
Morgenrood, aarde in nood. Avondrood, reactor verkloot.
Ik heb nood aan iemand om met te praten.
Ik heb nood aan iemand om met te praten.
nood, ellende [v], misère, schamelheid [v], narigheid [v], armoe [v] {zn.}
nood
ellende [v]
misère
schamelheid [v]
narigheid [v]
armoe [v] {zn.}
Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?
Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?
Voor velen was verworven rijkdom niet het einde van hun ellende, maar heeft het veranderd
Voor velen was verworven rijkdom niet het einde van hun ellende, maar heeft het veranderd
nood, noodzaak {zn.}
nood
noodzaak {zn.}
Noodzaak is hard
Noodzaak is hard
Men hoeft geen dingen toe te voegen (aan een formule) zonder noodzaak
Men hoeft geen dingen toe te voegen (aan een formule) zonder noodzaak
nood [m] (de ~), noodzaak [m] (de ~), urgentie [v] (de ~), noodzakelijkheid [v] (de ~), onvermijdelijkheid [v] (de ~), necessiteit {zn.}
nood [m] (de ~)
noodzaak [m] (de ~)
urgentie [v] (de ~)
noodzakelijkheid [v] (de ~)
onvermijdelijkheid [v] (de ~)
necessiteit {zn.}
gevaar, nood, perikel, onraad {zn.}
gevaar
nood
perikel
onraad {zn.}
We zijn buiten gevaar.
We zijn buiten gevaar.
Mijn leven was in gevaar.
Mijn leven was in gevaar.
nood [m] (de ~), benauwenis {zn.}
nood [m] (de ~)
benauwenis {zn.}
inviteren, noden, uitnodigen, vragen {ww.}
inviteren
noden
uitnodigen
vragen {ww.}

ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert

ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert
» meer vervoegingen van inviteren

gebrek [o] (het ~), nood [m] (de ~), armoede [m] (de ~), nooddruft [m] (de ~), behoeftigheid, armzaligheid, armoedigheid, armoe {zn.}
gebrek [o] (het ~)
nood [m] (de ~)
armoede [m] (de ~)
nooddruft [m] (de ~)
behoeftigheid
armzaligheid
armoedigheid
armoe {zn.}
Ze leven in armoede.
Ze leven in armoede.
Gebrek aan beweging kan de gezondheid schaden.
Gebrek aan beweging kan de gezondheid schaden.
vragen, uitnodigen, noden, nodigen, inviteren {ww.}
vragen
uitnodigen
noden
nodigen
inviteren {ww.}

ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert

ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
» meer vervoegingen van vragen

De mensen zijn geneigd om hun toekomstige noden te onderschatten.
De mensen zijn geneigd om hun toekomstige noden te onderschatten.
Je mag uitnodigen wie je wilt.
Je mag uitnodigen wie je wilt.
inviteren, nodigen, vragen, noden, uitnodigen {ww.}
inviteren
nodigen
vragen
noden
uitnodigen {ww.}

ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert

ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert
» meer vervoegingen van inviteren



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Morgenrood, aarde in nood. Avondrood, reactor verkloot.

Morgenrood, aarde in nood. Avondrood, reactor verkloot.

Ik heb nood aan iemand om met te praten.

Ik heb nood aan iemand om met te praten.

Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?

Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?