Vertaling van opdragen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
opdragen {ww.}
opdragen {ww.}

ik zal opdragen
ik zou opdragen
jij zult opdragen

ik zal opdragen
ik zou opdragen
jij zult opdragen
» meer vervoegingen van opdragen

opdragen, afdragen {ww.}
opdragen
afdragen {ww.}

ik zal afdragen
ik zou afdragen
jij zult afdragen

ik zal opdragen
ik zou opdragen
jij zult opdragen
» meer vervoegingen van opdragen

toewijden, spanderen, spenderen, opdragen {ww.}
toewijden
spanderen
spenderen
opdragen {ww.}

ik zal opdragen
ik zou opdragen
jij zult opdragen

ik zal toewijden
ik zou toewijden
jij zult toewijden
» meer vervoegingen van toewijden

vieren, opdragen, celebreren {ww.}
vieren
opdragen
celebreren {ww.}

ik zal celebreren
ik zou celebreren
jij zult celebreren

ik zal vieren
ik zou vieren
jij zult vieren
» meer vervoegingen van vieren

Op 14 februari vieren Amerikanen Valentijnsdag.
Op 14 februari vieren Amerikanen Valentijnsdag.
Enkele jaren later werd in plaats van "De Internationale Taal van doctor Esperanto" gewoonlijk de korte naam "Esperanto" gebruikt. Op deze dag vieren we dus in de hele…
Enkele jaren later werd in plaats van "De Internationale Taal van doctor Esperanto" gewoonlijk de korte naam "Esperanto" gebruikt. Op deze dag vieren we dus in de hele…
opdracht geven, opdragen, belasten met {ww.}
opdracht geven
opdragen
belasten met {ww.}

ik zal opdragen
ik zou opdragen
jij zult opdragen

ik zal opdragen
ik zou opdragen
jij zult opdragen
» meer vervoegingen van opdragen

opdragen {ww.}
opdragen {ww.}

ik zal opdragen
ik zou opdragen
jij zult opdragen

ik zal opdragen
ik zou opdragen
jij zult opdragen
» meer vervoegingen van opdragen

opgeven, belasten, opdragen {ww.}
opgeven
belasten
opdragen {ww.}

ik zal belasten
ik zou belasten
jij zult belasten

ik zal opgeven
ik zou opgeven
jij zult opgeven
» meer vervoegingen van opgeven

Ik wil niet opgeven.
Ik wil niet opgeven.
Hij zou niet zonder verzet opgeven.
Hij zou niet zonder verzet opgeven.


Gerelateerd aan opdragen

afdragen - toewijden - spanderen - spenderen - vieren - celebreren - opdracht geven - belasten met - opgeven - belastenbidden - dragen - offreren - vragen