Vertaling van vraag
kwestie {zn.}
opvordering
opeising {zn.}
verzoek
aanzoek
aanvraag {zn.}
opgave
opdracht
opgaaf {zn.}
probleem
kwestie
vraagstuk {zn.}
belangstelling
kooplust {zn.}
verzoeken
vragen
aanvragen {ww.}
ik vraag aan
jij vraagt aan
hij/zij/het vraagt aan
ik roep in
jij roept in
hij/zij/het roept in
» meer vervoegingen van inroepen
noden
uitnodigen
vragen {ww.}
ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert
ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert
» meer vervoegingen van inviteren
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
» meer vervoegingen van vragen
nodigen
vragen
noden
uitnodigen {ww.}
ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert
ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert
» meer vervoegingen van inviteren
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
» meer vervoegingen van vragen
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
» meer vervoegingen van vragen
bieden {ww.}
ik bied
jij biedt
hij/zij/het biedt
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
» meer vervoegingen van vragen
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
» meer vervoegingen van vragen
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
ik vraag
jij vraagt
hij/zij/het vraagt
» meer vervoegingen van vragen
nodigen
vragen
noden
uitnodigen {ww.}
ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert
ik inviteer
jij inviteert
hij/zij/het inviteert
» meer vervoegingen van inviteren
Voorbeelden in zinsverband
Goeie vraag.
Goeie vraag.
Ik heb een vraag.
Ik heb een vraag.
Antwoord op de vraag.
Antwoord op de vraag.
De vraag is dit.
De vraag is dit.
Vraag alsjeblieft iemand anders.
Vraag alsjeblieft iemand anders.
Vraag een politieman!
Vraag een politieman!
Een goede vraag.
Een goede vraag.
Ontwijk mijn vraag niet.
Ontwijk mijn vraag niet.
Ik heb een vraag.
Ik heb een vraag.
De vraag verbaasde hem.
De vraag verbaasde hem.
Vraag mij iets gemakkelijkers.
Vraag mij iets gemakkelijkers.
Vraag niet wat ze denken. Vraag wat ze doen.
Vraag niet wat ze denken. Vraag wat ze doen.
Vraag niet wat ze denken. Vraag wat ze doen.
Vraag niet wat ze denken. Vraag wat ze doen.
Deze vraag is niet makkelijk.
Deze vraag is niet makkelijk.
Ik heb een domme vraag.
Ik heb een domme vraag.