Vertaling van vullen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vullen, afsluiten {ww.}
vullen
afsluiten {ww.}

ik sluit af
jij sluit af
hij/zij/het sluit af

ik vul
jij vult
hij/zij/het vult
» meer vervoegingen van vullen

vullen, plomberen {ww.}
vullen
plomberen {ww.}

ik plombeer
jij plombeert
hij/zij/het plombeert

ik vul
jij vult
hij/zij/het vult
» meer vervoegingen van vullen

stoppen, volschenken, volmaken, spekken, invullen, vullen, dempen {ww.}
stoppen
volschenken
volmaken
spekken
invullen
vullen
dempen {ww.}

ik demp
jij dempt
hij/zij/het dempt

ik stop
jij stopt
hij/zij/het stopt
» meer vervoegingen van stoppen

Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
opzetten, opvullen, vullen {ww.}
opzetten
opvullen
vullen {ww.}

ik vul op
jij vult op
hij/zij/het vult op

ik zet op
jij zet op
hij/zij/het zet op
» meer vervoegingen van opzetten

Men moet een helm opzetten om het hoofd te beschermen.
Men moet een helm opzetten om het hoofd te beschermen.
Misschien moet jij dan een mondkapje opzetten.
Misschien moet jij dan een mondkapje opzetten.
opvullen, vullen {ww.}
opvullen
vullen {ww.}

ik vul op
jij vult op
hij/zij/het vult op

ik vul op
jij vult op
hij/zij/het vult op
» meer vervoegingen van opvullen



Gerelateerd aan vullen

afsluiten - plomberen - stoppen - volschenken - volmaken - spekken - invullen - dempen - opzetten - opvullen