Betekenis van:
big

big
Bijvoeglijk naamwoord
  • in verwachting
  • in an advanced stage of pregnancy
"was big with child"

Synoniemen

big
Bijvoeglijk naamwoord
  • heel zwaar
  • in an advanced stage of pregnancy
"was big with child"

Synoniemen

Hyperoniemen

big
Bijvoeglijk naamwoord
  • leidend
  • conspicuous in position or importance
"a big figure in the movement"
"big man on campus"

Synoniemen

Hyperoniemen

big
Bijvoeglijk naamwoord
  • geestelijk en lichamelijk volgroeid, met kenmerken daarvan
  • (of animals) fully developed

Synoniemen

Hyperoniemen

big
Bijvoeglijk naamwoord
    • significant
    "graduation was a big day in his life"
    big
    Bijvoeglijk naamwoord
      • marked by intense physical force
      "a big wind"
      big
      Bijvoeglijk naamwoord
        • given or giving freely
        "was a big tipper"

        Synoniemen

        big
        Bijvoeglijk naamwoord
          • exhibiting self-importance
          "big talk"

          Synoniemen

          big
          Bijvoeglijk naamwoord
            • prodigious
            "big spender"
            "big eater"

            Synoniemen

            big
            Bijvoeglijk naamwoord
              • feeling self-importance
              "too big for his britches"

              Synoniemen

              big
              Bijvoeglijk naamwoord
                • generous and understanding and tolerant
                "a heart big enough to hold no grudges"
                "that's very big of you to be so forgiving"

                Synoniemen

                big
                Bijvoeglijk naamwoord
                • steengoed
                • in an advanced stage of pregnancy
                "was big with child"

                Synoniemen

                Hyperoniemen

                big
                Bijvoeglijk naamwoord
                • pijnlijke irritatie van de slijmhuid van de keel, meestal veroorzaakt door een ontsteking ervan

                Synoniemen

                big
                Bijvoeglijk naamwoord
                  • loud and firm
                  "a big voice"
                  "big bold piano sounds"
                  big
                  Bijvoeglijk naamwoord
                    • very intense
                    "in a big rage"
                    "had a big (or bad) shock"

                    Synoniemen

                    big
                    Bijvoeglijk naamwoord
                    • voljarig
                    • (of animals) fully developed

                    Synoniemen

                    big
                    Bijwoord
                      • on a grand scale
                      "think big"
                      big
                      Bijwoord
                        • in a major way
                        "the play failed big at the box office"
                        big
                        Bijwoord
                          • in a boastful manner
                          "he talked big all evening"

                          Synoniemen

                          big
                          Bijwoord
                            • extremely well
                            "his performance went over big"

                            Voorbeeldzinnen

                            1. You're big.
                            2. It's big!
                            3. That's big!
                            4. How big?
                            5. I'm big.
                            6. You're so big.
                            7. This is big.
                            8. What a big pumpkin!
                            9. What a big truck!
                            10. It's the big one.
                            11. What's the big secret?
                            12. The market is big.
                            13. You are big.
                            14. Those houses are big.
                            15. Tom got big.