Betekenis van:
geheugen

geheugen
Zelfstandig naamwoord
  • het deel van de hersenen waarin herinneringen worden opgeslagen
"Hij had niet zo'n goed geheugen, maar wist nog net dat hij een afspraak had."
geheugen
Zelfstandig naamwoord
  • snel toegankelijke plaats om data op te slaan waarin programma's worden opgeslagen die uitgevoerd worden
"Het geheugen was bijna allemaal in gebruik, dus ging de computer niet gebruikte delen naar schijf wegschrijven."
geheugen (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • vermogen om te herinneren; vermogen tot herinneren; vermogen om te herinneren
"zijn geheugen verzwakt"
"zijn geheugen pijnigen"

Synoniemen

Hyperoniemen

geheugen (het ~ | meervoud geheugens)
Zelfstandig naamwoord
  • gedeelte van een computer, rekenmachine enz. waarin gegevens kunnen worden opgeslagen en bewaard
"extern/intern geheugen"
"centraal geheugen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

geheugen (het ~ | meervoud geheugens)
Zelfstandig naamwoord
  • het herinneren
"iets in het geheugen prenten/stampen/griffen"
"iemands geheugen opfrissen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Zijn geheugen verrast me.
  2. Zijn geheugen verrast me.
  3. Wat een geheugen!
  4. Ge hebt een goed geheugen.
  5. Fout van het geheugen
  6. geheugen,
  7. geheugen,
  8. Geheugen naar geheugen.
  9. flash-geheugen;
  10. 8 GB geheugen geïnstalleerd.
  11. Willekeurig toegankelijk geheugen (RAM)
  12. Uitbreiding van geheugen
  13. een intern geheugen en
  14. besturingstoestellen met programmeerbaar geheugen
  15. NB:Het interne geheugen kan worden uitgebreid met een extra geheugen.