Betekenis van:
groeien

groeien
Werkwoord
  • groter worden
"De economie is de laatste tijd weer een beetje gegroeid."
groeien
Werkwoord
  • groter worden, groeien van planten; (van gewassen) tot wasdom komen
"er groeit niets dan onkruid in mijn tuin"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

groeien
Werkwoord
  • (van levende wezens en hun organen) in grootte toenemen
"zijn baard laten groeien"
"kinderen groeien"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Sinaasappels groeien in warme landen.
  2. Planten groeien snel na regen.
  3. Groeien voor het vaderland
  4. Door eensgezindheid groeien kleine dingen", "Eendracht maakt macht
  5. De kleinen groeien door eendracht, de grootsten gaan ten onder door tweedracht
  6. De planten kunnen over de infectie heen groeien.
  7. De omzet zou vanaf 2005 met 10 % per jaar groeien.
  8. In 2009 zal de Slowaakse economie trager groeien.
  9. Maar de werkgelegenheid zal in 2009 veel trager groeien, waardoor de werkloosheid op 8,4 % zou uitkomen.
  10. Bovendien stelt de Commissie vast, dat de markten van het spoorvervoer aan het groeien zijn.
  11. Laat de kweek 48 uur bij 28 °C groeien op trypticasesoja-agar (Oxoid).
  12. De werkgelegenheid bleef in 2008 met bijna 2 % groeien, maar zal in 2009 naar verwachting afnemen.
  13. Zelfs toen het verbruik vanaf 2001 tot aan het onderzoektijdvak daalde, bleef hun marktaandeel groeien.
  14. Saprofytische bacteriën die op aangetast weefsel groeien, kunnen het pathogeen op het isolatiemedium overwoekeren of remmen.
  15. het risico voor niet tot de doelsoorten behorende planten die naast het veld groeien.