Betekenis van:
knoop

knoop (de ~ | meervoud knopen)
Zelfstandig naamwoord
  • snelheidseenheid v.d. scheepvaart
"[negen] knopen lopen"

Hyperoniemen

knoop (de ~ | meervoud knopen)
Zelfstandig naamwoord
  • plat rondje om kleding te sluiten
"er is een knoop van m'n jas"
"met bovenste knoopje los je overhemd dragen"

Hyperoniemen

knoop (de ~ | meervoud knopen)
Zelfstandig naamwoord
  • vastgetrokken lus van draad
"een platte knoop"
"in de knoop zitten"

Hyperoniemen

Hyponiemen

knoop
Zelfstandig naamwoord
  • een vastgetrokken lus in garen, draad, koord of touw om daarin een verdikking te maken, om einden ervan aan elkaar te bevestigen of ter bevestiging aan een ander voorwerp of weefsel
"Aan beide einden van het springtouw zit een knoop zodat het niet zo gauw uit de hand zal schieten."
knoop
Zelfstandig naamwoord
  • een snelheidsmaat die in de zeevaart gebruikt wordt
"Een knoop is een zeemijl per uur, ongeveer 1,8 kilometer per uur."
knoop
Zelfstandig naamwoord
  • een meestal schijfvormig voorwerp met draden vastgezet op een kledingstuk ter afsluiting daarvan
"De knoop was van zijn blouse gesprongen."
knoop
Zelfstandig naamwoord
  • vloek.
"Hij legde er een knoop op."
knoop
Zelfstandig naamwoord
  • knobbel, dikte, vooral aan de stengel

Hyperoniemen

knoop
Zelfstandig naamwoord
  • drukke plek in een verkeersnetwerk; punt van samenkomst

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Er valt bijna een knoop van je bloes af.
  2. „Distributiepunt” een tussenliggende knoop in een NGA-netwerk van waaruit er één of meerdere vezelkabels vanuit het MPoP (het voedende segment) worden afgetakt en verdeeld voor aansluiting op de gebouwen van de eindgebruikers (het afsluitende of dalende segment).