Vertaling van hand

Inhoud:

Engels
Nederlands
to hand, to hand over {ww.}
overhandigen
ter hand stellen
aanreiken 

I hand
you hand
we hand

ik overhandig
jij overhandigt
wij overhandigen
» meer vervoegingen van overhandigen

hand {zn.}
boerenknecht [m]
hand, labourer, operative, worker, working man, workman {zn.}
werker [m]
werkkracht [v]
werkman [m]
werkmier [v]
arbeider  [m]
Tom is a good worker.
Tom is een goede werker.
When he was young, he was a hard worker.
Toen hij jong was, was hij een harde werker.
hand, labourer, operative, worker, working man, workman {zn.}
werker [m]
werkkracht [v]
werkman [m]
arbeider  [m]
hand {zn.}
hand  [v]
They went hand in hand.
Ze liepen hand in hand.
John and Mary always walk hand in hand.
John en Mary lopen altijd hand in hand.
hand, indicator {zn.}
wijzer
aanwijzer [m]
to convey, to hand, to hand over, to pass, to assign, to deliver, to transmit, to transfer {ww.}
aangeven 
toereiken
overgeven 
overbrengen
afdragen 
aanreiken 

I hand
you hand
we hand

ik geef aan
jij geeft aan
wij geven aan
» meer vervoegingen van aangeven

Excuse me, could you pass me the sugar?
Neemt u me niet kwalijk, kunt u me de suiker aangeven?
veteran, hand, ex-serviceman {zn.}
veteraan
oudgediende
to give, to hand, to pass, to pass on, to reach, to turn over {ww.}
doorgeven

I hand
you hand
we hand

ik geef door
jij geeft door
wij geven door
» meer vervoegingen van doorgeven

to give, to hand, to pass, to pass on, to reach, to turn over {ww.}
overleveren

I hand
you hand
we hand

ik lever over
jij levert over
wij leveren over
» meer vervoegingen van overleveren

to give, to hand, to pass, to pass on, to reach, to turn over {ww.}
opbrengen
afdragen

I hand
you hand
we hand

ik breng op
jij brengt op
wij brengen op
» meer vervoegingen van opbrengen

to give, to hand, to pass, to pass on, to reach, to turn over {ww.}
aanreiken
aangeven
toesteken

I hand
you hand
we hand

ik reik aan
jij reikt aan
wij reiken aan
» meer vervoegingen van aanreiken



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

They went hand in hand.

Ze liepen hand in hand.

John's hand is clean.

De hand van Jan is rein.

John and Mary always walk hand in hand.

John en Mary lopen altijd hand in hand.

Hand me that book, please.

Geef mij het boek, alsjeblieft.

Don't let go of my hand.

Laat mijn hand niet los.

My hand is in warm water.

Mijn hand is in warm water.

Tom let go of Mary's hand.

Tom liet de hand van Mary los.

She held on to my hand tightly.

Ze hield mijn hand stevig vast.

He rested his hand on my shoulder.

Hij legde zijn hand op mijn schouder.

Please hand in the necessary papers.

Kunt u de benodigde papieren inleveren?

She has flowers in her hand.

Ze heeft bloemen in haar hand.

I have a book in my hand.

Ik heb een boek in mijn hand.

He did not put up his hand.

Hij stak zijn hand niet op.

I haven't my dictionary at hand.

Ik heb mijn woordenboek niet bij de hand.

Would you lend me a hand, Taro?

Taro, kun je mij helpen?


Gerelateerd aan hand

hand over - labourer - operative - worker - working man - workman - indicator - convey - pass - assign - deliver - transmit - transfer - veteran - ex-servicemangive - pay