Vertaling van to wash

Inhoud:

Engels
Nederlands
to wash, to launder {ww.}
wassen 
uitwassen
de was doen

I wash
you wash
we wash

ik was
jij wast
wij wassen
» meer vervoegingen van wassen

Cut, wash and dry, please.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.
I'm going to wash my car.
Ik ga mijn auto wassen.
to wash {ww.}
wassen 
logen
de was doen

I wash
you wash
we wash

ik was
jij wast
wij wassen
» meer vervoegingen van wassen

You need to wash your hands.
Je moet je handen wassen.
She wanted to wash the dirty clothes.
Ze wou de vuile kleren wassen.
to wash, to flush {ww.}
spoelen
doorspoelen

I wash
you wash
we wash

ik spoel
jij spoelt
wij spoelen
» meer vervoegingen van spoelen

to carry, to wear, to bear, to wash {ww.}
brengen 
dragen 
voeren 
voorhebben

I wash
you wash
we wash

ik breng
jij brengt
wij brengen
» meer vervoegingen van brengen

to wash, to wash away, to wash off, to wash out {ww.}
afwassen

I wash
you wash
we wash

ik was af
jij wast af
wij wassen af
» meer vervoegingen van afwassen

The girl did not like to wash dishes, but she made the best of it.
Het meisje vond afwassen niet leuk, maar ze maakte er het beste van.
to wash, to wash away, to wash off, to wash out {ww.}
afspoelen

I wash
you wash
we wash

ik spoel af
jij spoelt af
wij spoelen af
» meer vervoegingen van afspoelen

to wash, to wash away, to wash off, to wash out {ww.}
uitwassen

I wash
you wash
we wash

ik was uit
jij wast uit
wij wassen uit
» meer vervoegingen van uitwassen

to wash, to wash away, to wash off, to wash out {ww.}
uitspoelen
naspoelen

I wash
you wash
we wash

ik spoel uit
jij spoelt uit
wij spoelen uit
» meer vervoegingen van uitspoelen

to wash, to wash away, to wash off, to wash out {ww.}
afwassen
afsoppen

I wash
you wash
we wash

ik was af
jij wast af
wij wassen af
» meer vervoegingen van afwassen

to launder, to wash {ww.}
wassen

I wash
you wash
we wash

ik was
jij wast
wij wassen
» meer vervoegingen van wassen

Give me a cut, wash and dry please.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.
to dampen, to moisten, to wash {ww.}
bevochtigen

I wash
you wash
we wash

ik bevochtig
jij bevochtigt
wij bevochtigen
» meer vervoegingen van bevochtigen

to lave, to wash {ww.}
soppen

I wash
you wash
we wash

ik sop
jij sopt
wij soppen
» meer vervoegingen van soppen

to launder, to wash {ww.}
wassen
schoonwassen

I wash
you wash
we wash

ik was
jij wast
wij wassen
» meer vervoegingen van wassen



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

I'm going to wash my car.

Ik ga mijn auto wassen.

You need to wash your hands.

Je moet je handen wassen.

She wanted to wash the dirty clothes.

Ze wou de vuile kleren wassen.

It's Mary's turn to wash the dishes.

Het is Mary's beurt om de afwas te doen.

Over the weekend I have a lot to wash.

Ik moet een boel wassen in het weekend.

I paid my son 5 dollars to wash my car.

Ik betaalde mijn zoon vijf dollar om mijn auto te wassen.

The girl did not like to wash dishes, but she made the best of it.

Het meisje vond afwassen niet leuk, maar ze maakte er het beste van.


Gerelateerd aan to wash

wash - launder - flush - carry - wear - bear - wash away - wash off - wash out - dampen - moisten - lavelaunder - wash out - clean - wet