Vertaling van wear

Inhoud:

Engels
Nederlands
to wear {ww.}
dragen 
voorhebben
ophebben
aanhebben

I wear
you wear
we wear

ik draag
jij draagt
wij dragen
» meer vervoegingen van dragen

Cats don't wear collars.
Katten dragen geen halsband.
Do I have to wear a tie at work?
Moet ik een stropdas naar het werk dragen?
wear {zn.}
verslijting [v]
slijtage [v]
to continue, to endure, to keep on, to last, to persist, to wear {ww.}
duren
voortduren
standhouden
beklijven
aanhouden 

I wear
you wear
we wear

ik houd stand
jij houdt stand
wij houden stand
» meer vervoegingen van standhouden

You can never tell how long these meetings will last.
Je weet nooit hoelang deze vergaderingen zullen duren.
to wear, to wear down, to wear off, to wear out, to wear thin {ww.}
uitwerken

I wear
you wear
we wear

ik werk uit
jij werkt uit
wij werken uit
» meer vervoegingen van uitwerken

to wear, to wear down, to wear off, to wear out, to wear thin {ww.}
verslijten
slijten

I wear
you wear
we wear

ik verslijt
jij verslijt
wij verslijten
» meer vervoegingen van verslijten

to wear, to wear down, to wear off, to wear out, to wear thin {ww.}
afdragen
opdragen

I wear
you wear
we wear

ik draag af
jij draagt af
wij dragen af
» meer vervoegingen van afdragen

to wear, to wear down, to wear off, to wear out, to wear thin {ww.}
aflopen

I wear
you wear
we wear

ik loop af
jij loopt af
wij lopen af
» meer vervoegingen van aflopen

to wear {ww.}
vijlen

I wear
you wear
we wear

ik vijl
jij vijlt
wij vijlen
» meer vervoegingen van vijlen

to carry, to wear, to bear, to wash {ww.}
dragen 
voeren 
voorhebben
brengen 

I wear
you wear
we wear

ik draag
jij draagt
wij dragen
» meer vervoegingen van dragen

We have to wear school uniforms at school.
We moeten een uniform dragen op school.
Shall I carry your coat?
Zal ik uw jas dragen?
to go about, to tack, to wear {ww.}
overstag gaan
bij de wind draaien
to assume, to don, to get into, to put on, to wear {ww.}
opdoen

I wear
you wear
we wear

ik doe op
jij doet op
wij doen op
» meer vervoegingen van opdoen

to break, to bust, to fall apart, to wear, to wear out {ww.}
uitlopen

I wear
you wear
we wear

ik loop uit
jij loopt uit
wij lopen uit
» meer vervoegingen van uitlopen

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
uitslijten

I wear
you wear
we wear

ik slijt uit
jij slijt uit
wij slijten uit
» meer vervoegingen van uitslijten

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
afslijten

I wear
you wear
we wear

ik slijt af
jij slijt af
wij slijten af
» meer vervoegingen van afslijten

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
slijten

I wear
you wear
we wear

ik slijt
jij slijt
wij slijten
» meer vervoegingen van slijten

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
verslijten

I wear
you wear
we wear

ik verslijt
jij verslijt
wij verslijten
» meer vervoegingen van verslijten

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
afpeigeren
afsloven
afbeulen

I wear
you wear
we wear

ik peiger af
jij peigert af
wij peigeren af
» meer vervoegingen van afpeigeren

to assume, to don, to get into, to put on, to wear {ww.}
omslaan

I wear
you wear
we wear

ik sla om
jij slaat om
wij slaan om
» meer vervoegingen van omslaan

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
afpeigeren
vermoeien

I wear
you wear
we wear

ik peiger af
jij peigert af
wij peigeren af
» meer vervoegingen van afpeigeren

to endure, to hold out, to wear {ww.}
meegaan

I wear
you wear
we wear

ik ga mee
jij gaat mee
wij gaan mee
» meer vervoegingen van meegaan

to assume, to don, to get into, to put on, to wear {ww.}
aandoen

I wear
you wear
we wear

ik doe aan
jij doet aan
wij doen aan
» meer vervoegingen van aandoen

to fag, to fag out, to fatigue, to jade, to outwear, to tire, to tire out, to wear, to wear down, to wear out, to wear upon, to weary {ww.}
afslijten

I wear
you wear
we wear

ik slijt af
jij slijt af
wij slijten af
» meer vervoegingen van afslijten

to have on, to wear {ww.}
dragen

I wear
you wear
we wear

ik draag
jij draagt
wij dragen
» meer vervoegingen van dragen

to break, to bust, to fall apart, to wear, to wear out {ww.}
breken
sneuvelen

I wear
you wear
we wear

ik breek
jij breekt
wij breken
» meer vervoegingen van breken

to have on, to wear {ww.}
aanhebben

I wear
you wear
we wear

ik heb aan
jij hebt aan
wij hebben aan
» meer vervoegingen van aanhebben

to have on, to wear {ww.}
uitlopen

I wear
you wear
we wear

ik loop uit
jij loopt uit
wij lopen uit
» meer vervoegingen van uitlopen

to have on, to wear {ww.}
aanhouden

I wear
you wear
we wear

ik houd aan
jij houdt aan
wij houden aan
» meer vervoegingen van aanhouden

to assume, to don, to get into, to put on, to wear {ww.}
aantrekken

I wear
you wear
we wear

ik trek aan
jij trekt aan
wij trekken aan
» meer vervoegingen van aantrekken



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Cats don't wear collars.

Katten dragen geen halsband.

I wear contact lenses.

Ik draag contactlenzen.

I wear cool clothes and cool sunglasses.

Ik draag coole kleren en een coole zonnebril.

Why do you always wear white shirts?

Waarom draag je altijd witte overhemden?

What size shoes do you wear?

Welke schoenmaat heeft u?

Do I have to wear a tie at work?

Moet ik een stropdas naar het werk dragen?

I don't like to wear shoes without socks.

Ik hou er niet van schoenen zonder sokken te dragen.

Almost one-third of all office workers wear glasses.

Bijna een derde van alle kantoormedewerkers draagt een bril.

I always wear boots when it rains or snows.

Ik draag altijd laarzen als het regent of sneeuwt.

We have to wear school uniforms at school.

We moeten een uniform dragen op school.

Maybe you should wear a mask.

Misschien moet jij dan een mondkapje opzetten.


Gerelateerd aan wear

continue - endure - keep on - last - persist - wear down - wear off - wear out - wear thin - carry - bear - wash - go about - tack - assumeavail - have on - wear - form - apply - fag - weaken - break - exert - function - lay - cater - remove - carry - broaden - continue - assume