Vertaling van worden

Inhoud:

Nederlands
Engels
worden {ww.}
to become
to get
to go

wij worden
jullie worden
zij worden

we become
you become
they become
» meer vervoegingen van to become

Wat gaan we worden?
What will we become?
Ik zal boos worden.
I will become angry.
ontstaan, opkomen, worden {ww.}
to get 
to start 
to materialize
to commence
to arise 

wij worden
jullie worden
zij worden

we get
you get
they get
» meer vervoegingen van to get

Hij zal snel beter worden.
He'll get well soon.
Het zal warmer en warmer worden.
It will get warmer and warmer.
raken, worden {ww.}
to get 
to become 
to grow 
to arise 

wij worden
jullie worden
zij worden

we get
you get
they get
» meer vervoegingen van to get

Wat kan ik kwijt raken?
What can I get rid of?
Ik kon niet in slaap raken.
I couldn't get to sleep.
zijn, bedragen, komen, kosten, maken, worden, belopen {ww.}
to be
to cost

wij worden
jullie worden
zij worden

we are
you are
they are
» meer vervoegingen van to be

Dat zal € 30,- kosten.
This will cost €30.
De sigaren kosten twee mark.
The cigars cost two Marks.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Wat gaan we worden?

What will we become?

Hij wilde boer worden.

He wanted to be a farmer.

Ik zal boos worden.

I will become angry.

Carthago moet verwoest worden.

Carthage must be destroyed.

Mary wil lerares worden.

Mary wants to become a teacher.

Zij willen rijk worden.

They want to become rich.

Zij wil simultaantolk worden.

She wants to be a simultaneous-interpreter.

Verraders zullen gedeporteerd worden.

Traitors will be deported.

Wat zult ge worden?

What are you going to be?

Computers worden steeds verbeterd.

Computers are constantly being improved.

Ik wil niet uitgelachen worden.

I don't want to be laughed at.

Het begint belachelijk te worden.

It's getting ridiculous.

Mijn fiets moet gerepareerd worden.

My bicycle needs fixing.

Ik wil niet vergiftigd worden.

I don't want to be poisoned.

Oude mensen worden vroeg wakker.

Old people wake up early.


Gerelateerd aan worden

ontstaan - opkomen - raken - zijn - bedragen - komen - kosten - maken - belopenveranderen - behelzen