Vertaling van beslissen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
beslissen {ww.}
beslissen {ww.}

ik beslis
jij beslist
hij/zij/het beslist

ik beslis
jij beslist
hij/zij/het beslist
» meer vervoegingen van beslissen

We vinden het moeilijk om te beslissen welke te kopen.
We vinden het moeilijk om te beslissen welke te kopen.
Maar hoe ga je beslissen wat belangrijk is en wat niet?
Maar hoe ga je beslissen wat belangrijk is en wat niet?
besluiten, beslissen, uitmaken, zich voornemen {ww.}
besluiten
beslissen
uitmaken
zich voornemen {ww.}

ik beslis
jij beslist
hij/zij/het beslist

ik besluit
jij besluit
hij/zij/het besluit
» meer vervoegingen van besluiten

Tom wil het niet uitmaken met Mary.
Tom wil het niet uitmaken met Mary.
Het is aan jou om te besluiten wat te doen.
Het is aan jou om te besluiten wat te doen.
beslissen, bepalen {ww.}
beslissen
bepalen {ww.}

ik bepaal
jij bepaalt
hij/zij/het bepaalt

ik beslis
jij beslist
hij/zij/het beslist
» meer vervoegingen van beslissen

Het is nooit gemakkelijk te bepalen of hij al dan niet serieus is.
Het is nooit gemakkelijk te bepalen of hij al dan niet serieus is.
besluiten, beslissen, uitgemaakt, uitmaken, beschikken, resolveren, decideren {ww.}
besluiten
beslissen
uitgemaakt
uitmaken
beschikken
resolveren
decideren {ww.}

ik beschik
jij beschikt
hij/zij/het beschikt

ik besluit
jij besluit
hij/zij/het besluit
» meer vervoegingen van besluiten

Hij was kwaad op mij omdat ik het had uitgemaakt.
Hij was kwaad op mij omdat ik het had uitgemaakt.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

We vinden het moeilijk om te beslissen welke te kopen.

We vinden het moeilijk om te beslissen welke te kopen.

Maar hoe ga je beslissen wat belangrijk is en wat niet?

Maar hoe ga je beslissen wat belangrijk is en wat niet?


Gerelateerd aan beslissen

besluiten - uitmaken - zich voornemen - bepalen - uitgemaakt - beschikken - resolveren - deciderenveroorzaken - vaststellen