Vertaling van beuken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
beuken {bn.}
beuken {bn.}
aftuigen, beuken, afranselen {ww.}
aftuigen
beuken
afranselen {ww.}

ik ransel af
jij ranselt af
hij/zij/het ranselt af

ik tuig af
jij tuigt af
hij/zij/het tuigt af
» meer vervoegingen van aftuigen

beuken {bn.}
beuken {bn.}
beuk (mv. beuken) [m] {zn.}
beuk (mv. beuken) [m] {zn.}
schip [o], ruim, beuk (mv. beuken) [m] {zn.}
schip [o]
ruim
beuk (mv. beuken) [m] {zn.}
Schip ahoi!
Schip ahoi!
Ruim a.u.b. dat vaatwerk daar op.
Ruim a.u.b. dat vaatwerk daar op.
hengsten, rammen, timmeren, rammeien, hameren, bonken, beuken, bonzen {ww.}
hengsten
rammen
timmeren
rammeien
hameren
bonken
beuken
bonzen {ww.}

ik beuk
jij beukt
hij/zij/het beukt

ik hengst
jij hengst
hij/zij/het hengst
» meer vervoegingen van hengsten

beuk (mv. beuken) {zn.}
beuk (mv. beuken) {zn.}
opstopper [m] (de ~), optater [m] (de ~), aai, opsodemieter, poeier [m] (de ~), loeier [m] (de ~), kleun, watjekouw [m] (de ~), dreun, hijs, doodklap, beuk (mv. beuken), baffer, peut, lel [m] (de ~), peuter, opdoffer [m] (de ~), ram, opdonder [m] (de ~), hengst [m] (de ~), oplazer, opduvel [m] (de ~), oplawaai [m] (de ~) {zn.}
opstopper [m] (de ~)
optater [m] (de ~)
aai
opsodemieter
poeier [m] (de ~)
loeier [m] (de ~)
kleun
watjekouw [m] (de ~)
dreun
hijs
doodklap
beuk (mv. beuken)
baffer
peut
lel [m] (de ~)
peuter
opdoffer [m] (de ~)
ram
opdonder [m] (de ~)
hengst [m] (de ~)
oplazer
opduvel [m] (de ~)
oplawaai [m] (de ~) {zn.}


Gerelateerd aan beuken

aftuigen - afranselen - beuk - schip - ruim - hengsten - rammen - timmeren - rammeien - hameren - bonken - bonzen - opstopper - optater - aaislaan - ruimte - klap