Vertaling van rammen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
rammen {ww.}
rammen {ww.}

ik ram
jij ramt
hij/zij/het ramt

ik ram
jij ramt
hij/zij/het ramt
» meer vervoegingen van rammen

rammeien, rammen, heien {ww.}
rammeien
rammen
heien {ww.}

ik hei
jij heit
hij/zij/het heit

ik rammei
jij rammeit
hij/zij/het rammeit
» meer vervoegingen van rammeien

rammen {ww.}
rammen {ww.}

ik ram
jij ramt
hij/zij/het ramt

ik ram
jij ramt
hij/zij/het ramt
» meer vervoegingen van rammen

Ram {eigenn.}
Ram {eigenn.}
Ram {eigenn.}
Ram {eigenn.}
ram (mv. rammen) [m] {zn.}
ram (mv. rammen) [m] {zn.}
slapen, naaien, pompen, rampetampen, bedvogelen, wippen, rammen, vozen, bonken, fleppen, fokken, emmeren, flensen, cohabiteren, coïteren, bonzen, soppen, poepen, vogelen, seksen, ketsen, bibberen, rollebollen, kezen, figuurzagen, kieren, palen, knarren, neuken, vrijen {ww.}
slapen
naaien
pompen
rampetampen
bedvogelen
wippen
rammen
vozen
bonken
fleppen
fokken
emmeren
flensen
cohabiteren
coïteren
bonzen
soppen
poepen
vogelen
seksen
ketsen
bibberen
rollebollen
kezen
figuurzagen
kieren
palen
knarren
neuken
vrijen {ww.}

ik bibber
jij bibbert
hij/zij/het bibbert

ik slaap
jij slaapt
hij/zij/het slaapt
» meer vervoegingen van slapen

Ga slapen.
Ga slapen.
Ze kan heel goed naaien.
Ze kan heel goed naaien.
hengsten, rammen, timmeren, rammeien, hameren, bonken, beuken, bonzen {ww.}
hengsten
rammen
timmeren
rammeien
hameren
bonken
beuken
bonzen {ww.}

ik beuk
jij beukt
hij/zij/het beukt

ik hengst
jij hengst
hij/zij/het hengst
» meer vervoegingen van hengsten

ram [m] (de ~) {zn.}
ram [m] (de ~) {zn.}
Ram [m] (de ~) {zn.}
Ram [m] (de ~) {zn.}
ram [m] (de ~), rammelaar [m] (de ~) {zn.}
ram [m] (de ~)
rammelaar [m] (de ~) {zn.}
stormram [m] (de ~), ram [m] (de ~), rammei {zn.}
stormram [m] (de ~)
ram [m] (de ~)
rammei {zn.}
ram (mv. rammen), rammelaar [m] (de ~) {zn.}
ram (mv. rammen)
rammelaar [m] (de ~) {zn.}
RAM (mv. rammen), werkgeheugen [o] (het ~), ram (mv. rammen) {zn.}
RAM (mv. rammen)
werkgeheugen [o] (het ~)
ram (mv. rammen) {zn.}
oplawaai [m] (de ~), aai, baffer, beuk, doodklap, dreun, hijs, kleun, lel [m] (de ~), opdoffer [m] (de ~), opdonder [m] (de ~), oplazer, opsodemieter, opstopper [m] (de ~), optater [m] (de ~), peut, peuter, watjekouw [m] (de ~), ram (mv. rammen), poeier [m] (de ~), hengst [m] (de ~), loeier [m] (de ~), opduvel [m] (de ~) {zn.}
oplawaai [m] (de ~)
aai
baffer
beuk
doodklap
dreun
hijs
kleun
lel [m] (de ~)
opdoffer [m] (de ~)
opdonder [m] (de ~)
oplazer
opsodemieter
opstopper [m] (de ~)
optater [m] (de ~)
peut
peuter
watjekouw [m] (de ~)
ram (mv. rammen)
poeier [m] (de ~)
hengst [m] (de ~)
loeier [m] (de ~)
opduvel [m] (de ~) {zn.}
Ram [m] (de ~), Aries {zn.}
Ram [m] (de ~)
Aries {zn.}