Vertaling van wippen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
wippen {ww.}
wippen {ww.}

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt
» meer vervoegingen van wippen

wippen {ww.}
wippen {ww.}

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt
» meer vervoegingen van wippen

naaien, wippen, vozen, neuken, copuleren {ww.}
naaien
wippen
vozen
neuken
copuleren {ww.}

ik copuleer
jij copuleert
hij/zij/het copuleert

ik naai
jij naait
hij/zij/het naait
» meer vervoegingen van naaien

Ze kan heel goed naaien.
Ze kan heel goed naaien.
wippen {ww.}
wippen {ww.}

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt
» meer vervoegingen van wippen

wippen {ww.}
wippen {ww.}

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt
» meer vervoegingen van wippen

wippen {ww.}
wippen {ww.}

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt
» meer vervoegingen van wippen

wippen {ww.}
wippen {ww.}

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt
» meer vervoegingen van wippen

balanceren, hobbelen, schommelen, wiegelen, wiegen, wippen {ww.}
balanceren
hobbelen
schommelen
wiegelen
wiegen
wippen {ww.}

ik balanceer
jij balanceert
hij/zij/het balanceert

ik balanceer
jij balanceert
hij/zij/het balanceert
» meer vervoegingen van balanceren

kappen, vellen, neervellen, wippen {ww.}
kappen
vellen
neervellen
wippen {ww.}

ik kap
jij kapt
hij/zij/het kapt

ik kap
jij kapt
hij/zij/het kapt
» meer vervoegingen van kappen

wippen {ww.}
wippen {ww.}

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt

ik wip
jij wipt
hij/zij/het wipt
» meer vervoegingen van wippen

ontslaan, wippen {ww.}
ontslaan
wippen {ww.}

ik ontsla
jij ontslaat
hij/zij/het ontslaat

ik ontsla
jij ontslaat
hij/zij/het ontslaat
» meer vervoegingen van ontslaan

Ze moesten driehonderd mannen ontslaan in de fabriek.
Ze moesten driehonderd mannen ontslaan in de fabriek.
slapen, naaien, pompen, rampetampen, bedvogelen, wippen, rammen, vozen, bonken, fleppen, fokken, emmeren, flensen, cohabiteren, coïteren, bonzen, soppen, poepen, vogelen, seksen, ketsen, bibberen, rollebollen, kezen, figuurzagen, kieren, palen, knarren, neuken, vrijen {ww.}
slapen
naaien
pompen
rampetampen
bedvogelen
wippen
rammen
vozen
bonken
fleppen
fokken
emmeren
flensen
cohabiteren
coïteren
bonzen
soppen
poepen
vogelen
seksen
ketsen
bibberen
rollebollen
kezen
figuurzagen
kieren
palen
knarren
neuken
vrijen {ww.}

ik bibber
jij bibbert
hij/zij/het bibbert

ik slaap
jij slaapt
hij/zij/het slaapt
» meer vervoegingen van slapen

Ga slapen.
Ga slapen.
Ge zoudt beter slapen.
Ge zoudt beter slapen.
gemeenschap [v] (de ~), geslachtsgemeenschap [v] (de ~), copulatie [v] (de ~), cohabitatie [v] (de ~), bijslaap [m] (de ~), wippertje, wip [m] (de ~), nummertje [o] (het ~), neukpartij, minnespel, lijfsgemeenschap, liefdesdaad, geslachtsdaad [m] (de ~), coïtus [m] (de ~) {zn.}
gemeenschap [v] (de ~)
geslachtsgemeenschap [v] (de ~)
copulatie [v] (de ~)
cohabitatie [v] (de ~)
bijslaap [m] (de ~)
wippertje
wip [m] (de ~)
nummertje [o] (het ~)
neukpartij
minnespel
lijfsgemeenschap
liefdesdaad
geslachtsdaad [m] (de ~)
coïtus [m] (de ~) {zn.}
Onderbroken geslachtsgemeenschap
Onderbroken geslachtsgemeenschap
Hoe groot is de gemeenschap ongeveer?
Hoe groot is de gemeenschap ongeveer?
wip [m] (de ~), wipwap [m] (de ~) {zn.}
wip [m] (de ~)
wipwap [m] (de ~) {zn.}
hup, wip [m] (de ~) {zn.}
hup
wip [m] (de ~) {zn.}