Vertaling van gesel
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
gesel {zn.}
gesel {zn.}
gesel , zweepdraad {zn.}
gesel
zweepdraad {zn.}
zweepdraad {zn.}
geselen {ww.}
geselen {ww.}
ik gesel
jij geselt
hij/zij/het geselt
ik gesel
jij geselt
hij/zij/het geselt
» meer vervoegingen van geselen
zwepen, met de zweep geven, striemen, geselen {ww.}
zwepen
met de zweep geven
striemen
geselen {ww.}
met de zweep geven
striemen
geselen {ww.}
ik gesel
jij geselt
hij/zij/het geselt
ik zweep
jij zweept
hij/zij/het zweept
» meer vervoegingen van zwepen
hel , verschrikking , pest , plaag , inferno, gesel {zn.}
hel
verschrikking
pest
plaag
inferno
gesel {zn.}
verschrikking
pest
plaag
inferno
gesel {zn.}
De hel brak los.
De hel brak los.
Welkom in de hel!
Welkom in de hel!
flagelleren, geselen {ww.}
flagelleren
geselen {ww.}
geselen {ww.}
ik flagelleer
jij flagelleert
hij/zij/het flagelleert
ik flagelleer
jij flagelleert
hij/zij/het flagelleert
» meer vervoegingen van flagelleren
geselen, hekelen {ww.}
geselen
hekelen {ww.}
hekelen {ww.}
ik gesel
jij geselt
hij/zij/het geselt
ik gesel
jij geselt
hij/zij/het geselt
» meer vervoegingen van geselen
afknijpen, kwellen, plagen, tormenteren, teisteren, pijnigen, martelen, geselen {ww.}
afknijpen
kwellen
plagen
tormenteren
teisteren
pijnigen
martelen
geselen {ww.}
kwellen
plagen
tormenteren
teisteren
pijnigen
martelen
geselen {ww.}
ik knijp af
jij knijpt af
hij/zij/het knijpt af
ik knijp af
jij knijpt af
hij/zij/het knijpt af
» meer vervoegingen van afknijpen