Vertaling van goederen
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
goederen, vracht, lading , scheepslading , carga {zn.}
goederen
vracht
lading
scheepslading
carga {zn.}
vracht
lading
scheepslading
carga {zn.}
Is er veel vraag naar deze goederen?
Is er veel vraag naar deze goederen?
De politie had al bijna een maand gezocht naar de gestolen goederen.
De politie had al bijna een maand gezocht naar de gestolen goederen.
goederen, colli {zn.}
goederen
colli {zn.}
colli {zn.}
waren, goederen {zn.}
waren
goederen {zn.}
goederen {zn.}
Toms laarzen waren modderig.
Toms laarzen waren modderig.
Ze waren druk.
Ze waren druk.
goederen {zn.}
goederen {zn.}
goed (mv. goederen), juist, recht {bn.}
goed (mv. goederen)
juist
recht {bn.}
juist
recht {bn.}
correct, goed (mv. goederen), juist, zuiver {bn.}
correct
goed (mv. goederen)
juist
zuiver {bn.}
goed (mv. goederen)
juist
zuiver {bn.}
afgesproken, akkoord, goed (mv. goederen), in orde, okee, top {bw.}
afgesproken
akkoord
goed (mv. goederen)
in orde
okee
top {bw.}
akkoord
goed (mv. goederen)
in orde
okee
top {bw.}
goed (mv. goederen), nu goed {bw.}
goed (mv. goederen)
nu goed {bw.}
nu goed {bw.}
goed (mv. goederen), okee {bn.}
goed (mv. goederen)
okee {bn.}
okee {bn.}
kleding , goed (mv. goederen) , kleren {eigenn.}
kleding
goed (mv. goederen)
kleren {eigenn.}
goed (mv. goederen)
kleren {eigenn.}
bezit , bezitting , eigendom , goed (mv. goederen), vermogen {zn.}
bezit
bezitting
eigendom
goed (mv. goederen)
vermogen {zn.}
bezitting
eigendom
goed (mv. goederen)
vermogen {zn.}
goed (mv. goederen), goede {zn.}
goed (mv. goederen)
goede {zn.}
goede {zn.}
goed (mv. goederen) , boerderij , bezitting , landgoed {zn.}
goed (mv. goederen)
boerderij
bezitting
landgoed {zn.}
boerderij
bezitting
landgoed {zn.}
De stal is net achter de boerderij.
De stal is net achter de boerderij.
Vorige zomer werkte ik parttime op een boerderij.
Vorige zomer werkte ik parttime op een boerderij.
goed , goederen , goedheid {zn.}
goed
goederen
goedheid {zn.}
goederen
goedheid {zn.}
Eind goed, al goed.
Eind goed, al goed.
Eind goed, al goed.
Eind goed, al goed.
goed {zn.}
goed {zn.}
Goed
Goed
Echt goed!
Echt goed!
kleding , goed (mv. goederen) , kledij , kleren {zn.}
kleding
goed (mv. goederen)
kledij
kleren {zn.}
goed (mv. goederen)
kledij
kleren {zn.}
landgoed , goed (mv. goederen), zate {zn.}
landgoed
goed (mv. goederen)
zate {zn.}
goed (mv. goederen)
zate {zn.}
goed (mv. goederen), goedaardig {bn.}
goed (mv. goederen)
goedaardig {bn.}
goedaardig {bn.}
juist, recht, correct, goed (mv. goederen), zuiver {bn.}
juist
recht
correct
goed (mv. goederen)
zuiver {bn.}
recht
correct
goed (mv. goederen)
zuiver {bn.}
goed , manufacturen, textiel {zn.}
goed
manufacturen
textiel {zn.}
manufacturen
textiel {zn.}
Hij speelt zeer goed.
Hij speelt zeer goed.
goed (mv. goederen) {bn.}
goed (mv. goederen) {bn.}
goed (mv. goederen) {zn.}
goed (mv. goederen) {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
Is er veel vraag naar deze goederen?
Is er veel vraag naar deze goederen?
De politie had al bijna een maand gezocht naar de gestolen goederen.
De politie had al bijna een maand gezocht naar de gestolen goederen.