Vertaling van grond

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
grond [m], bodem [m], achtergrond [m], ondergrond {zn.}
grond [m]
bodem [m]
achtergrond [m]
ondergrond {zn.}
Haar ring viel in een rivier en zonk naar de bodem.
Haar ring viel in een rivier en zonk naar de bodem.
Ze hebben de hoogste bergen beklommen en op de bodem van de zee gelopen.
Ze hebben de hoogste bergen beklommen en op de bodem van de zee gelopen.
grond [m], grondvlak, grondslag, basis {zn.}
grond [m]
grondvlak
grondslag
basis {zn.}
De plank vroor aan de grond vast.
De plank vroor aan de grond vast.
De oude man viel op de grond.
De oude man viel op de grond.
land [o], aarde [v], grond [m], bodem [m], aardbodem, aardrijk [o] {zn.}
land [o]
aarde [v]
grond [m]
bodem [m]
aardbodem
aardrijk [o] {zn.}
De aarde bestaat uit zee and land.
De aarde bestaat uit zee and land.
De aarde is rond.
De aarde is rond.
grond [m] (de ~) {zn.}
grond [m] (de ~) {zn.}
Ze parkeerde haar auto op een onbebouwd stuk grond.
Ze parkeerde haar auto op een onbebouwd stuk grond.
Deze huizen werden tot de grond platgebrand door de vijand.
Deze huizen werden tot de grond platgebrand door de vijand.
aarde [v], grond [m], bodem [m], voedingsbodem, ondergrond, fond [o] {zn.}
aarde [v]
grond [m]
bodem [m]
voedingsbodem
ondergrond
fond [o] {zn.}
Marsmannetjes hebben de aarde veroverd.
Marsmannetjes hebben de aarde veroverd.
Voelde je de aarde bewegen?
Voelde je de aarde bewegen?
grond, wezen [o] (het ~), substantie [v] (de ~), primaat [o] (het ~), zwaartepunt [o] (het ~), kwintessens [m] (de ~), kernpunt, hypostase, hoofdzaak [m] (de ~), hoofdpunt [o] (het ~), essentie [v] (de ~), essentialia, kern [m] (de ~) {zn.}
grond
wezen [o] (het ~)
substantie [v] (de ~)
primaat [o] (het ~)
zwaartepunt [o] (het ~)
kwintessens [m] (de ~)
kernpunt
hypostase
hoofdzaak [m] (de ~)
hoofdpunt [o] (het ~)
essentie [v] (de ~)
essentialia
kern [m] (de ~) {zn.}
Ik ben vandaag bloed wezen geven.
Ik ben vandaag bloed wezen geven.
De oorlog is in wezen voorbij.
De oorlog is in wezen voorbij.
baseren, gronden {ww.}
baseren
gronden {ww.}

ik baseer
jij baseert
hij/zij/het baseert

ik baseer
jij baseert
hij/zij/het baseert
» meer vervoegingen van baseren

gronden, grondverven {ww.}
gronden
grondverven {ww.}

ik grond
jij grondt
hij/zij/het grondt

ik grond
jij grondt
hij/zij/het grondt
» meer vervoegingen van gronden

voet [m] (de ~), grond [m] (de ~), ondergrond [m] (de ~), grondslag [m] (de ~), substantie [v] (de ~), basis [v] (de ~), pijler, initia, hoeksteen, fundament [o] (het ~) {zn.}
voet [m] (de ~)
grond [m] (de ~)
ondergrond [m] (de ~)
grondslag [m] (de ~)
substantie [v] (de ~)
basis [v] (de ~)
pijler
initia
hoeksteen
fundament [o] (het ~) {zn.}
Ik ga te voet naar school.
Ik ga te voet naar school.
De jongen stond expres op mijn voet.
De jongen stond expres op mijn voet.
aarde [m] (de ~), grond [m] (de ~) {zn.}
aarde [m] (de ~)
grond [m] (de ~) {zn.}
Waar is de mooiste plaats op aarde?
Waar is de mooiste plaats op aarde?
De maan draait rond de aarde.
De maan draait rond de aarde.
motief [o] (het ~), beweeggrond, beweegreden [m] (de ~), considerans, drijfveer [m] (de ~), grond, overweging [v] (de ~), ratio [v] (de ~), afweging [v] (de ~), motivatie [v] (de ~), consideratie [v] (de ~) {zn.}
motief [o] (het ~)
beweeggrond
beweegreden [m] (de ~)
considerans
drijfveer [m] (de ~)
grond
overweging [v] (de ~)
ratio [v] (de ~)
afweging [v] (de ~)
motivatie [v] (de ~)
consideratie [v] (de ~) {zn.}
aardbodem [m] (de ~), aarde [m] (de ~), bodem [m] (de ~), grond [m] (de ~) {zn.}
aardbodem [m] (de ~)
aarde [m] (de ~)
bodem [m] (de ~)
grond [m] (de ~) {zn.}
beargumenteren, argumenteren, onderbouwen, baseren, gronden, funderen {ww.}
beargumenteren
argumenteren
onderbouwen
baseren
gronden
funderen {ww.}

ik argumenteer
jij argumenteert
hij/zij/het argumenteert

ik beargumenteer
jij beargumenteert
hij/zij/het beargumenteert
» meer vervoegingen van beargumenteren

gronden {ww.}
gronden {ww.}

ik grond
jij grondt
hij/zij/het grondt

ik grond
jij grondt
hij/zij/het grondt
» meer vervoegingen van gronden



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

De plank vroor aan de grond vast.

De plank vroor aan de grond vast.

De oude man viel op de grond.

De oude man viel op de grond.

Ze parkeerde haar auto op een onbebouwd stuk grond.

Ze parkeerde haar auto op een onbebouwd stuk grond.

Deze huizen werden tot de grond platgebrand door de vijand.

Deze huizen werden tot de grond platgebrand door de vijand.

Er zit een grond van waarheid in wat hij zegt.

Er zit een grond van waarheid in wat hij zegt.

Ze lag neer op de grond en begon te lezen.

Ze lag neer op de grond en begon te lezen.

In Singapore is op de grond spuwen een misdaad.

In Singapore is op de grond spuwen een misdaad.

Een van de appels viel op de grond.

Een van de appels viel op de grond.

Het papieren vliegtuig gleed langzaam naar de grond.

Het papieren vliegtuig gleed langzaam naar de grond.

Op de vierde verdieping is er geen warm water, maar op de begane grond wel.

Op de vierde verdieping is er geen warm water, maar op de begane grond wel.

In maart is de grond nog te koud om iets in de tuin te planten.

In maart is de grond nog te koud om iets in de tuin te planten.

Op de vierde verdieping is er geen warm water, maar op de begane grond wel.

Op de vierde verdieping is er geen warm water, maar op de begane grond wel.