Vertaling van in de loop van

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
gedurende, in de loop van {vz.}
gedurende
in de loop van {vz.}
ophouden, uitgaan, verlopen, uitraken, uitlopen, eindigen, aflopen {ww.}
ophouden
uitgaan
verlopen
uitraken
uitlopen
eindigen
aflopen {ww.}

ik loop af
jij loopt af
hij/zij/het loopt af

ik houd op
jij houdt op
hij/zij/het houdt op
» meer vervoegingen van ophouden

Het regende zonder ophouden.
Het regende zonder ophouden.
Laat ons ophouden.
Laat ons ophouden.
binnengaan, ingaan, binnenlopen {ww.}
binnengaan
ingaan
binnenlopen {ww.}

ik ga binnen
jij gaat binnen
hij/zij/het gaat binnen

ik ga binnen
jij gaat binnen
hij/zij/het gaat binnen
» meer vervoegingen van binnengaan

Laat ons binnengaan.
Laat ons binnengaan.
Ik zag hem de kamer binnengaan.
Ik zag hem de kamer binnengaan.
te laat zijn, achter zijn, over tijd zijn, achterlopen {ww.}
te laat zijn
achter zijn
over tijd zijn
achterlopen {ww.}

ik loop achter
jij loopt achter
hij/zij/het loopt achter

ik loop achter
jij loopt achter
hij/zij/het loopt achter
» meer vervoegingen van achterlopen

Als je nu niet begint, zul je te laat zijn.
Als je nu niet begint, zul je te laat zijn.
Wanneer hij erachter zal komen zal het al te laat zijn.
Wanneer hij erachter zal komen zal het al te laat zijn.
rennen, hardlopen, snellen, hollen {ww.}
rennen
hardlopen
snellen
hollen {ww.}

ik loop hard
jij loopt hard
hij/zij/het loopt hard

ik ren
jij rent
hij/zij/het rent
» meer vervoegingen van rennen

Ik kan rennen.
Ik kan rennen.
Ik kan rennen.
Ik kan rennen.
rennen, hardlopen, sprinten, snellen, racen, hollen {ww.}
rennen
hardlopen
sprinten
snellen
racen
hollen {ww.}

ik loop hard
jij loopt hard
hij/zij/het loopt hard

ik ren
jij rent
hij/zij/het rent
» meer vervoegingen van rennen

Hardlopen is goed voor de gezondheid.
Hardlopen is goed voor de gezondheid.
Ik heb hem zien rennen.
Ik heb hem zien rennen.
luiden, overgaan, schalmen, kleppen, galmen, beieren, aflopen {ww.}
luiden
overgaan
schalmen
kleppen
galmen
beieren
aflopen {ww.}

ik loop af
jij loopt af
hij/zij/het loopt af

ik luid
jij luidt
hij/zij/het luidt
» meer vervoegingen van luiden

Voor wie luiden de klokken?
Voor wie luiden de klokken?
achteruitlopen {ww.}
achteruitlopen {ww.}

ik loop achteruit
jij loopt achteruit
hij/zij/het loopt achteruit

ik loop achteruit
jij loopt achteruit
hij/zij/het loopt achteruit
» meer vervoegingen van achteruitlopen

binnenvaren, binnenlopen {ww.}
binnenvaren
binnenlopen {ww.}

ik loop binnen
jij loopt binnen
hij/zij/het loopt binnen

ik vaar binnen
jij vaart binnen
hij/zij/het vaart binnen
» meer vervoegingen van binnenvaren

aflopen, buigen, hellen, overhellen, zich bukken {ww.}
aflopen
buigen
hellen
overhellen
zich bukken {ww.}

ik loop af
jij loopt af
hij/zij/het loopt af

ik loop af
jij loopt af
hij/zij/het loopt af
» meer vervoegingen van aflopen

afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door {ww.}
afleggen
aflopen
doorgaan
gaan door {ww.}

ik leg af
jij legt af
hij/zij/het legt af

ik leg af
jij legt af
hij/zij/het legt af
» meer vervoegingen van afleggen