Vertaling van merken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
merken, bemerken, waarnemen, vernemen, gewaar worden {ww.}
merken
bemerken
waarnemen
vernemen
gewaar worden {ww.}

ik bemerk
jij bemerkt
hij/zij/het bemerkt

ik merk
jij merkt
hij/zij/het merkt
» meer vervoegingen van merken

Het begin van je behoud is het bemerken van je fout
Het begin van je behoud is het bemerken van je fout
Ze heeft op alles en iedereen iets aan te merken.
Ze heeft op alles en iedereen iets aan te merken.
tekenen, merken {ww.}
tekenen
merken {ww.}

ik merk
jij merkt
hij/zij/het merkt

ik teken
jij tekent
hij/zij/het tekent
» meer vervoegingen van tekenen

De Japanse vlag tekenen is erg makkelijk.
De Japanse vlag tekenen is erg makkelijk.
Ik kan perfect een kaart van Brazilië tekenen.
Ik kan perfect een kaart van Brazilië tekenen.
merken, aftekenen, kenmerken, markeren {ww.}
merken
aftekenen
kenmerken
markeren {ww.}

ik teken af
jij tekent af
hij/zij/het tekent af

ik merk
jij merkt
hij/zij/het merkt
» meer vervoegingen van merken

bemerken, merken, opmerken {ww.}
bemerken
merken
opmerken {ww.}

ik bemerk
jij bemerkt
hij/zij/het bemerkt

ik bemerk
jij bemerkt
hij/zij/het bemerkt
» meer vervoegingen van bemerken

tekenen, aangeven, merken, aanduiden, kenmerken, een teken geven {ww.}
tekenen
aangeven
merken
aanduiden
kenmerken
een teken geven {ww.}

ik duid aan
jij duidt aan
hij/zij/het duidt aan

ik teken
jij tekent
hij/zij/het tekent
» meer vervoegingen van tekenen

Ik ga jou aangeven bij de politie.
Ik ga jou aangeven bij de politie.
Neemt u me niet kwalijk, kunt u me de suiker aangeven?
Neemt u me niet kwalijk, kunt u me de suiker aangeven?
merken, bemerken, gewaarworden {ww.}
merken
bemerken
gewaarworden {ww.}

ik bemerk
jij bemerkt
hij/zij/het bemerkt

ik merk
jij merkt
hij/zij/het merkt
» meer vervoegingen van merken

merk [o] (het ~), merkteken [o] (het ~) {zn.}
merk [o] (het ~)
merkteken [o] (het ~) {zn.}
Audley is een Chinees merk.
Audley is een Chinees merk.
Ik ben laatst van merk tandpasta gewisseld.
Ik ben laatst van merk tandpasta gewisseld.
merk [o] (het ~), trade-mark, merknaam [m] (de ~), handelsnaam, handelsmerk [o] (het ~), fabrieksmerk {zn.}
merk [o] (het ~)
trade-mark
merknaam [m] (de ~)
handelsnaam
handelsmerk [o] (het ~)
fabrieksmerk {zn.}
Welk merk heb je het liefst?
Welk merk heb je het liefst?
Merk op dat het maximum niet altijd bestaat.
Merk op dat het maximum niet altijd bestaat.