Vertaling van plek

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
plaats [v], plek, oord, lokaal {zn.}
plaats [v]
plek
oord
lokaal {zn.}
Tom heeft een kale plek.
Tom heeft een kale plek.
Hij had geen plek om te wonen.
Hij had geen plek om te wonen.
moet, plek, mop, vlek, smet, klak, klad {zn.}
moet
plek
mop
vlek
smet
klak
klad {zn.}
Zijn mop was geweldig.
Zijn mop was geweldig.
Ik lachte om zijn mop.
Ik lachte om zijn mop.
plek [m] (de ~) {zn.}
plek [m] (de ~) {zn.}
Wat is de mooiste plek van de wereld?
Wat is de mooiste plek van de wereld?
Er bestaat niet één veilige plek meer in Japan.
Er bestaat niet één veilige plek meer in Japan.
plek [m] (de ~), standplaats [m] (de ~), stekkie, stek [m] (de ~) {zn.}
plek [m] (de ~)
standplaats [m] (de ~)
stekkie
stek [m] (de ~) {zn.}
Op deze plek wordt Japanse valuta uitgebreid gebruikt.
Op deze plek wordt Japanse valuta uitgebreid gebruikt.
plaats [m] (de ~), plek [m] (de ~), locatie [v] (de ~), oord [o] (het ~) {zn.}
plaats [m] (de ~)
plek [m] (de ~)
locatie [v] (de ~)
oord [o] (het ~) {zn.}
plaats, plek [m] (de ~), standplaats [m] (de ~) {zn.}
plaats
plek [m] (de ~)
standplaats [m] (de ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Tom heeft een kale plek.

Tom heeft een kale plek.

Hij had geen plek om te wonen.

Hij had geen plek om te wonen.

Wat is de mooiste plek van de wereld?

Wat is de mooiste plek van de wereld?

Er bestaat niet één veilige plek meer in Japan.

Er bestaat niet één veilige plek meer in Japan.

Op deze plek wordt Japanse valuta uitgebreid gebruikt.

Op deze plek wordt Japanse valuta uitgebreid gebruikt.

Als het weer goed is, bereiken we die plek morgen.

Als het weer goed is, bereiken we die plek morgen.

Ze was op de verkeerde plek op het verkeerde moment.

Ze was op de verkeerde plek op het verkeerde moment.

Omdat er geen plek meer was aan tafel, moest ik staand eten.

Omdat er geen plek meer was aan tafel, moest ik staand eten.

Het was beleefd van hem om zijn plek aan de oude man te geven.

Het was beleefd van hem om zijn plek aan de oude man te geven.


Gerelateerd aan plek

plaats - oord - lokaal - moet - mop - vlek - smet - klak - klad - standplaats - stekkie - stek - locatieoord - iets